‘Hij is minister Filip Ivanov. Een belangrijke adviseur van de regering van tsaar Nicolaas. Hij zou jou en je vrienden kunnen helpen om…’
Deze keer stootte hij met de punt van zijn geweer tegen haar achterhoofd, zodat haar gezicht tegen haar knieën klapte.
‘Het is afgelopen met jouw soort,’ siste hij tegen haar en ze kon zijn hete adem op de geschaafde huid van haar nek voelen. ‘We trappen jullie rotzakken in de grond die jullie van ons hebben gestolen. We zijn het zat om te worden geschopt en uitgehongerd terwijl jullie je gulzige mond volproppen met kaviaar. Je vader is een klootzak en een tiran en hij zal moeten boeten voor…’
Valentina’s hand sloot zich rond de steen die onder haar rok verborgen lag. Met een woeste beweging draaide ze zich razendsnel om en sloeg de steen uit alle macht tegen de voorkant van de bivakmuts. Er brak iets. Hij slaakte een gil – heel hoog, als de kreet van een vos. Maar ze was te snel, ze was weg voor hij de trekker kon overhalen. Ze rende dubbelgevouwen weg, dook onder takken door en stortte zich in de donkerste schaduwen terwijl zijn kreet ergens achter haar schetterde. Ze kon hem door het struikgewas horen daveren en er klonken twee schoten; de kogels floten echter zonder schade aan te richten voorbij, ze schampten langs de bladeren en rukten takken af, terwijl zij de afstand tussen hen groter maakte.
Ze liet zich langs een helling omlaag glijden, wanhopig op zoek naar de rivier. Die was voor haar de weg om het bos uit te komen. Ze veranderde een paar keer van richting tot ze er zeker van was dat ze haar achtervolger van zich had afgeschud, en bleef toen staan om te luisteren. Aanvankelijk kon ze niets anders horen dan het bonzen van haar hart, maar gaandeweg klonk er ook een ander geluid: het vage maar onmiskenbare geklater van water over stenen. Ze werd overmand door opluchting, en tot haar ontzetting voelde ze dat haar knieën haar niet meer wilden dragen. Ze keek verbijsterd om zich heen toen ze besefte dat ze op de vochtige grond bleek te zitten, bang en zwak als een jong katje. Ze dwong zich beverig weer overeind te komen. Ze moest haar vader waarschuwen.
Daarna bewoog ze zich iets kalmer. Het duurde niet lang of ze had de rivier opgespoord en ging verder over het smalle pad dat langs de oever liep. Er gingen allerlei onsamenhangende gedachten door haar hoofd. Als deze gemaskerde mannen inderdaad opstandelingen waren, wat waren ze dan van plan? Hielden ze zich alleen maar schuil in het bos van Tesovo, of waren ze met een speciaal doel hier gekomen? Wie was hun doelwit? Die laatste vraag was niet moeilijk te beantwoorden. Het moest papa zijn. Ze kneep haar lippen opeen, in een poging de kreet van woede die in haar opwelde te onderdrukken, en haar voeten snelden weer verder, in een wilde cadans zigzaggend door de overhangende takken.
Ze schrok op van een geluid. Ze herkende het onmiddellijk: het geluid van paardenhoeven die door het water spetterden. Er kwam iemand stroomopwaarts naar haar toe. De rivier was hier ondiep, een zilverachtig kabbelend stroompje over een bedding van stenen. Het ochtendzonlicht werd erin weerkaatst en de bomen werden erin weerspiegeld. Ze hurkte neer, rolde zich achter een struik op tot een bal, terwijl de huid van haar gezicht zich strak over haar wangen spande, alsof deze de afgelopen uren was gekrompen.
‘Liev Popkov!’
De grote man op het lelijke, lompe paard draaide zich met een ruk om bij het horen van haar stem. ‘Juffrouw Valentina!’ Hij voerde haar paard, Dasja, achter zich mee.
De uitdrukking op zijn gezicht, onder zijn zwarte kroeskrullen, verbaasde haar. Het was er een van hevige schrik. Zag ze er zo erg uit? Gewoonlijk was Liev Popkov een jongeman van weinig woorden, die zelden zijn emoties liet blijken. Hij was vier jaar ouder dan zij, de zoon van haar vaders kozakkenstalmeester, en hij leek alleen tijd en belangstelling te hebben voor zijn viervoetige metgezellen. Hij sprong uit het zadel en stapte in zijn lange laarzen door het ondiepe water. Hij stak hoog boven haar uit toen hij haar bij de arm greep. Het verbaasde haar dat hij haar aanraakte, hij was maar een staljongen, maar ze was zo blij dat hij haar paard had gebracht dat ze vergat te protesteren.
‘Ik hoorde schoten,’ gromde hij.
‘Er zijn mannen met geweren in het bos.’ De woorden kwamen er hijgend uit. ‘Snel, we moeten mijn vader waarschuwen.’
Hij stelde geen vragen, zo iemand was hij niet. Zijn blik zocht het bos af, en toen hij tevreden was, tilde hij haar met een zwaai op haar paard.
‘Hoe kwam je op de gedachte hierheen te gaan?’ vroeg ze terwijl hij Dasja’s teugels losmaakte.
Popkov haalde zijn brede schouders op, waarbij zijn spieren de vettige leren tuniek rekten. ‘Juffrouw Katja kwam u zoeken. Ik zag dat uw paard weg was,’ – hij streek het dier liefdevol over de bil – ‘dus ben ik gaan zoeken. Vond haar vastgebonden.’ Toen hij de teugels aan haar overgaf, keek hij haar strak aan met zijn zwarte ogen. ‘Voelt u zich goed genoeg om te rijden?’
‘Natuurlijk.’
‘U ziet er niet goed uit.’
Ze tastte naar haar wang, voelde bloed en zag iets roods langs haar vingers sijpelen. ‘Ik kan rijden.’
‘Doe het langzaam. Uw voeten zien er slecht uit.’
Ze nam de teugels in haar handen en wendde Dasja’s hoofd. ‘Dank je, Liev. Spasibo.’ Ze dreef haar paard in galop en samen daverden ze de rivier af, met het water als een regenboog om hen heen.
Ze reed snel het bos door met Liev Popkov en zijn zware dier op haar hielen. Op een zeker punt was er een boom over het pad gevallen, maar ze verspilde geen tijd aan het zoeken naar een weg eromheen. Ze hoorde een nijdige kreet achter zich maar ze stopte niet en dreef Dasja eropaf en liet haar eroverheen springen. Het dier zweefde over de hindernis, tevreden over zichzelf, en zwenkte opzij om de wortels die uit de zwarte aarde omhoogstaken en onvoorzichtige ruiters ten val konden brengen, te vermijden.
Ze kwamen uit het bos in het open veld, in de rustige, zonovergoten slaperigheid van het landschap, een lappendeken van tinten groen en goud, van boomgaarden en weidegronden, die zich loom voor hen uitspreidde. Valentina had het liefst een kreet van opluchting geslaakt. Er was niets veranderd. Alles was veilig. Boven aan de helling hield ze haar paard even in om het dier op adem te laten komen. Ze was uit de nachtmerrie van het bos weer in de echte wereld beland, een wereld waarin de lucht vervuld was van de geur van appels die hingen te rijpen en waar een kilometer verderop het Ivanov-landhuis midden in het terrein stond, dik en voldaan als een honingkleurige kat die voor een fornuis lag. Haar hart ging sneller kloppen en net als Dasja haalde ze opgelucht adem. Ze nam de teugels in, verlangend om verder te rijden.
‘Die sprong was gevaarlijk, u neemt risico’s.’
Ze keek even naar rechts. De jonge kozak en zijn paard staken in silhouet tegen de zon af, zwaar als een rots.
‘Het was de kortste weg,’ verklaarde ze.
‘U bent al gewond.’
‘Het is me gelukt.’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Bent u ooit gegeseld?’ wilde hij weten.
‘Wat?’
‘Die sprong was lastig. Als u eraf was gevallen, had uw va der me met de knoet gegeven.’
Valentina’s mond viel open. Een knoet was een leren zweep waaraan vaak metalen weerhaakjes waren bevestigd, en hoewel het gebruik ervan in Rusland was verboden, werd hij nog wel eens gebruikt om discipline af te dwingen. Aan de muur van haar vaders werkkamer hing er nog een, opgerold als een slapende slang. Ze keken elkaar even aan, en opeens leek het zonlicht voor haar te verdwijnen. Hoe moest het zijn om elke dag in angst voor een zweep te leven? Lievs gelaatstrekken waren zwaar en ernstig, ondanks zijn jonge leeftijd al vol diepe groeven, alsof er in zijn leven weinig reden was geweest om te glimlachen. Ze voelde zich beschaamd en gegeneerd.
‘Het spijt me,’ zei ze.
Hij gromde.
Ze wendde als eerste haar blik af. Ze streelde Dasja’s zachte oren en reed toen met haar in galop de grazige helling af. De lucht gierde in haar longen, rukte aan haar lange slierten haar, en haar ene blote voet dreigde uit een stijgbeugel te schieten. Ze boog zich naar voren, plat langs Dasja’s rug, terwijl ze haar tot nog meer snelheid dreef.