Ze had kleine vingers die over de toetsen zweefden, waar ze contact maakten met iets wat hij niet kon zien, iets wat onderdeel was van haar eigen innerlijke wereld. De muziek zwol aan, steeg naar een mineurakkoord en overspoelde zijn gevoelens met haar schoonheid, om vervolgens zonder enige waarschuwing, toen hij er totaal niet op voorbereid was, zijn hart te breken. Hij deed zijn ogen dicht, zich bewust van de muziek die binnen in hem leefde, van de noten die plekken in zijn binnenste raakten, geheime hoeken, en deze rauw en bloedend achterlieten. Met uiterste wilsinspanning dwong hij zijn ogen open en hij bekeek het meisje dat muziek tot zo’n wapen kon transformeren.
Haar lichaam bewoog niet dramatisch op de kruk. Alleen haar handen, en haar hoofd. Het was alsof ze deel uitmaakten van de muziek in plaats van bij haar lichaam te horen. Haar huid was als het lichtste ivoor en haar gezicht was bijna uitdrukkingsloos, op haar ogen na. Die waren groot en donker, vervuld van een emotie die Jens eerder op woede dan op betovering vond lijken. Waar had zo’n jong meisje zulke krachtige gevoelens gevonden? Het leek wel of ze die bij elke ademtocht naar binnen zoog.
Ten slotte kwam de muziek met een zucht tot een einde, en het meisje boog haar hoofd en legde haar handen rustig in haar schoot. Slechts één veelzeggende trilling deed haar ruggengraat beven, toen werd de zaal van stilte vervuld. Jens keek naar de tsaar. Er stroomden tranen over het gezicht van Nicolaas. Langzaam hief hij zijn keizerlijke handen en begon hij te klappen, en onmiddellijk klaterde er een applaus door de zaal. Jens keek weer naar de jonge pianiste. Ze had zich niet verroerd maar haar hoofd was opzij gedraaid en haar donkere ogen waren recht op hem gericht. Als het niet te absurd was geweest om waar te zijn, zou hij hebben gezworen dat ze kwaad op hem was.
‘Mademoiselle Valentina,’ zei de tsaar, met een stem vol ontroering, ‘dank u wel. Merci bien. Dat was een schitterende uitvoering. Onvergetelijk. U moet voor mijn vrouw en mijn dochters komen spelen wanneer ze weer in het Winterpaleis zijn.’
Het meisje stond op van de kruk en neeg diep. ‘Dat zou een grote eer zijn,’ zei ze.
‘Pozdravljajoe. Gefeliciteerd, mijn lieve kind. Je zult een groot pianiste worden.’
Voor het eerst glimlachte ze. ‘Blagodarjoe vas, veel dank, majesteit. U bent te vriendelijk.’
Er was iets in de manier waarop ze dit zacht zei wat Jens schokte. Hij schoot bijna hardop in de lach, maar de tsaar scheen de vage ondertoon van spot in haar woorden niet op te merken.
‘Dus,’ fluisterde Jens’ metgezellin, ‘je hebt in elk geval van Chopin genoten, al was het dan niet van het zingen.’
Jens keek gravin Serova aan. ‘Inderdaad.’
‘Friis! Lieve hemel, kerel, wat doe jij hier?’
Het was tsaar Nicolaas. Hij stapte naar zijn gevolg om de benen even te strekken voor de volgende opvoering. Iedereen ging staan. Hij was aanzienlijk kleiner dan Jens en had de gewoonte op zijn tenen heen en weer te wiebelen. De vrouwen schikten hun kleding bij de begroeting en de mannen moesten het hoofd buigen om zijn blik te kunnen beantwoorden.
‘Friis,’ ging tsaar Nicolaas verder, ‘je bent hier hopelijk niet om met de meisjes te flirten.’
‘Nee majesteit, zeker niet. Ik ben hier als gast van gravin Serova.’
‘Hoor jij niet hard aan het werk te zijn? Dat is wat ik van jou verwacht, weet je. Niet een beetje voor de jongedames uit de elite van Petersburg te paraderen.’
Jens boog, met een korte klak van zijn hakken en een knik van zijn hoofd. ‘Dan zal ik nu vertrekken.’
Nicolaas werd serieus. ‘Je bent ergens anders nodig, Friis. Ik kan het me niet veroorloven een goede man te verspillen aan’ – hij gebaarde met een met juwelen behangen hand naar de zaal van de school – ‘dit soort frivoliteiten.’
Jens boog opnieuw, hij draaide zich om en wilde gaan. Terwijl hij dit deed wierp hij nog een laatste blik om zich heen, op zoek naar de pianiste. Ze stond nog steeds naar hem te kijken. Hij glimlachte, maar ze reageerde niet, dus knikte hij naar haar en liep de zaal uit. Toen hij de deur achter zich dichtdeed, had hij een gevoel alsof er iets van hemzelf op de glimmend gewreven vloer van de zaal was achtergebleven, iets waaraan hij gehecht was.
‘Jens!’
Hij bleef staan. ‘Ach gravin. Zoals u ziet heb ik haast.’
‘Wacht,’ riep ze. Haar voetstappen weergalmden in de lege gele gang van de school toen ze zich naar hem toe haastte. ‘Jens, het spijt me. Het was niet mijn bedoeling dat jij een reprimande van de tsaar zou oplopen.’
‘O nee?’
‘Nee. Vergeef het me.’
‘Gravin Serova,’ zei hij, terwijl hij haar gehandschoende hand naar zijn lippen bracht, ‘er valt niets te vergeven.’ Maar zijn stem klonk ironisch.
Ze ademde scherp uit. ‘Doe niet zo arrogant, Jens,’ zei ze. ‘Niet tegen mij.’
Ze ging op haar tenen staan en kuste hem vol op de mond. Haar lippen waren zacht, verleidelijk. Maar Jens stapte achteruit. Ze wierp hem een verwijtende blik toe en liep terug zoals ze was gekomen.
Dat verdomde mens. Verdomme!
Jens sloeg zijn rijcape strak om zijn schouders. De akelige grijze nevel hing aan zijn kleren en haar, en zelfs aan zijn wimpers. Te paard zwierf hij als een geest door de stad, over bruggen die dag en nacht door straatlantaarns werden verlicht nu het winter was. Er ratelden rijtuigen onzichtbaar in de mist voorbij en auto’s toeterden, terwijl voetgangers hun portemonnee en tas stevig omklemden. Het was een dag voor zakkenrollers en dieven.
De temperaturen waren dit jaar ongenadig, het was veel kouder dan anders in Sint-Petersburg. Het Mojka-kanaal was dichtgevroren en de Neva verdween in een doodse lijkwade die de stad had opgeslokt. Het was een winter van verbitterde stakingen in de fabrieken en van tekorten in de voedselwinkels. Er heerste heimelijk onrust in de straten en de arbeiders schoolden samen op straathoeken en rookten hun goedkope Machorka-sigaretten vol wrok en woede. Jens dreef zijn paard tot een korte galop, hij wendde zich af van de brede boulevards en liet de modieuze Nevski Prospekt met zijn sabelbont en zijde achter zich.
De straten werden smaller, de huizen armoediger, tot er stof en wanhoop in de vochtige lucht hing. Een groep van drie verwilderde honden kefte naar het paard en ontving bij wijze van antwoord een tik van Hero’s hoefijzers. Jens staarde door de straat naar de verkrampte gezichten en de zwartberoete gebouwen. De kou was zo intens dat er ramen van waren gesprongen.
Dit was waarom hij hier was. Op zulke plaatsen. In straten die stonken. Geen water om te wassen, alleen maar putten die vervuild raakten en volliepen in de regen, en pompen die onder het ijs zaten. Dit was waarom hij hier in Petersburg was.
Het was vier uur in de morgen toen Valentina zacht op de deur klopte.
‘Vchodite, kom binnen, liefje.’ De stem klonk zacht en hartelijk.
Ze draaide de kruk om en stapte de privévertrekken van zuster Sonja binnen, waar in het schemerige licht schaduwen op het tapijt waren gevallen als vermoeide honden.
‘Dobroje oetro, goedemorgen,’ zei Valentina ter begroeting.
De verpleegster was in de vijftig, ze zat in een schommelstoel en tikte met haar voet in een gestaag ritme op de vloer om hem in beweging te houden. Haar grote gestalte was in een oude, versleten ochtendjas gehuld en op haar schoot lag een opengeslagen bijbel, waar haar vinger langs elke regel gleed die ze las.
‘Hoe is het vannacht met haar?’ vroeg Valentina meteen.
‘Ze slaapt.’
Sliep ze echt of deed ze maar alsof? Valentina wist dat zuster Sonja het verschil niet zag. Katja had het afgelopen halfjaar drie operaties ondergaan met het doel haar verbrijzelde ruggengraat te herstellen, en sinds de laatste operatie was haar mobiliteit aanzienlijk verbeterd, maar ze was nog steeds niet in staat om te lopen. Niet dat ze ooit klaagde. Nee, Katja klaagde nooit. Maar er verschenen donkere kringen onder haar ogen en haar gezicht werd grauw wanneer de pijn hevig was.