Ivanov glimlachte en schudde hem hard. ‘Welkom in de familie, Friis. Ik heb altijd het geluk van Valentina op het oog gehad.’
Jens stak zijn sigaar aan. Ja, dat zal best.
Jens zat in zijn kantoor te werken met de jonge Kroskin, de opzichter die een deel van zijn been had verloren na de explosie in de tunnel. Ze zaten gebogen over een reeks tekeningen op zijn bureau, om de nieuwste uitbreiding van de tunnels te bespreken, toen de telefoon ging. Jens gromde geïrriteerd om deze onderbreking, liep naar de muur en nam de hoorn van de haak.
‘Met Friis.’
‘Friis, jij sluwe rotzak!’
Het was Davidov. ‘Waarmee kan ik u helpen, excellentie?’
‘Ik wil je feliciteren.’
‘Waarmee?’
‘Met je verloving, om te beginnen. Ik heb het van Ivanov zelf gehoord. En verder voor het arrangeren van mijn transactie met hem. Hij is een zeldzaam inhalige rotzak, dus het heeft me een fortuin gekost, maar ik zal met veel plezier…’
Jens hield op met luisteren. Valentina stond in de deuropening van zijn kantoor. ‘Neemt u me niet kwalijk, excellentie, ik moet nu gaan. Dank u voor het telefoontje.’ Hij hing op.
Kroskin staarde Valentina aan. ‘Juffrouw Ivanova,’ zei de jongeman blozend, ‘ik ben heel blij u te zien. Ik moet u nog steeds bedanken voor uw hulp beneden… beneden in de tunnel.’
Ze knikte, maar haar ogen waren op Jens gericht.
Kroskin pakte zijn kruk en strompelde naar de deur. Ze liet hem passeren, ging toen het kantoor binnen en deed de deur achter zich dicht.
‘Jens,’ zei ze, en ondanks de zwarte jas en hoed, die hij haar vreselijk vond staan, fleurde ze de saaie kamer op. ‘Ik weet hoe we het kunnen doen.’
Ze wachtten tot na donker, tot de fabrieken hun ploegendiensten uitspuwden en de winkels hun deuren sloten aan het eind van de dag. Valentina vond het heerlijk om naast Jens door de stad te lopen, met haar schouder tegen zijn bovenarm gedrukt. Hij zou niet verdwijnen. Niet als Katja. Niet als Arkin. Jens zou voor altijd deel uitmaken van haar leven.
De straat was helemaal niet veranderd, de deur met het gebarsten paneel was nog steeds niet gerepareerd. Jens klopte luid, en toen de deur dicht bleef klopte hij nog harder, tot het paneel losschoot. Pas toen rukte een man de deur open, niet verder dan ter breedte van zijn hoofd, en in het schemerige licht konden ze zien dat het een nog jonge man was, met snelle, nieuwsgierige ogen.
‘Ja?’
‘We zijn hier om met Ivan en Varenka Sidorov te praten,’ zei Jens terwijl hij zijn voet tussen de deur zette.
‘Die zijn vertrokken.’
‘Nee,’ hield Valentina aan. Nee. Niet verdwenen. ‘Volgens mij vergist u zich.’
‘Geen vergissing.’
Jens haalde een hand uit zijn zak en tussen zijn vingers hield hij een briefje van vijf roebel. ‘Mogen we dat zelf zien?’
Het briefje verdween in het jasje van de man. ‘Natuurlijk.’ Hij glimlachte geamuseerd. Makkelijk verdiend. Hij stapte opzij en ze zagen dat de deur links openstond, met een petroleumlamp die binnen brandde terwijl het geluid van een zingende vrouw in de gang te horen was.
‘Kijk maar eens goed,’ bood de jonge man aan.
Valentina liep de kamer in. Die was nog steeds klam en klein, met ook nog altijd een gescheurd plafond en schimmel op de muren, maar hij zag er toch heel anders uit. Het meubilair was goedkoop en versleten, maar er lagen allerlei lappen stof in warme tinten die het kamertje een levendigheid bezorgden die het eerst niet had bezeten: goud en amber, magenta en vuurrood, in kleurige draperieën over stoelen, de tafel en het bed. Valentina keek om zich heen. Midden in de kamer stond een jonge vrouw met lang zwart haar en zigeunerogen heen en weer te wiegen terwijl ze zachtjes zong: een oud volksliedje dat zijn wortels had in de wildernis van de Russische steppen.
Valentina draaide zich abrupt om en liep naar buiten.
Jens leidde haar omlaag naar een souterrain. Haar voeten tastten in het donker naar elke trede. Het was begonnen te regenen en de lucht was hier vol van de stank van fabrieksafval die in de ogen prikte, maar Valentina richtte zich op het beroete huis voor haar en hoopte dat Arkin hier zou zijn. Jens stond zwijgend naast haar. Sinds ze bij Varenka’s oude huis waren vertrokken had hij weinig gezegd, behalve: ‘Ik weet iemand anders die misschien kan helpen.’ Ze had een arm door de zijne gestoken en haar vlakke hand onder zijn jas geschoven zodat ze zachtjes over zijn borst kon wrijven tijdens het lopen. Hij leek in gedachten te zijn verzonken.
De deur naar het souterrain zwaaide open en het was niet wat ze had verwacht. Er was één grote ruimte vol bedden en lichamen en het gejammer van een kind met honger, terwijl een kort, dik hondje met littekens van gevechten aan haar been snuffelde alsof het zich afvroeg hoe het zou smaken. Jens sloeg een arm om haar heen, hield haar dicht bij zich, schopte de hond weg en liep naar een magere vrouw die een baby met goudblond haar tegen haar schouder droeg.
‘Ik ben hier eerder geweest,’ zei hij tegen haar. ‘Om Larisa Sergejeva te spreken.’
‘Ik herinner me u.’ Ze glimlachte en liet haar ogen vol belangstelling op hem rusten. Maar Valentina kon haar ogen niet van de baby afhouden. Ze had het liefst die ragfijne haartjes op het hoofdje gestreeld, om de zachtheid ervan te voelen. Net het haar van Katja.
‘Is Larisa hier?’ vroeg Jens, terwijl hij de schaduwen van de ruimte probeerde te overzien.
De vrouw lachte en draaide met haar ogen. ‘Die is verdwenen.’
‘Verdwenen? Waarheen?’
‘Hoe moet ik dat weten? Een paar dagen geleden kwam er een man heel vroeg in de morgen, en toen hebben ze een uur lang met elkaar zitten praten en kibbelen. Maar uiteindelijk was het een en al glimlach. Ze pakte gewoon haar tas, bond het kind op haar rug, en daarna hebben we niets meer van haar gezien.’
‘Een man?’ vroeg Valentina. ‘Hoe zag hij eruit?’
‘Lang, geloof ik.’ Ze glimlachte weer naar Jens. ‘Maar niet zo lang als u. Bruin haar, oude kleren, maar netjes.’
‘Een gezicht dat weet wat het wil?’
‘Ja, dat is waar,’ knikte de vrouw. ‘Dat is hem.’
‘Tsjort!’ vloekte Valentina. ‘Hij is ons voor geweest.’
Jens liep met haar naar buiten de straat in, waar hij een arm om haar schouders sloeg, warm en intiem. ‘Er zijn nog andere plaatsen,’ zei hij tegen haar.
Arkin had elk moment uit de schaduwen naar voren kunnen stappen en een mes in haar keel kunnen steken om een eind te maken aan deze achtervolging. Maar hij deed het niet. Hij wist dat hij het niet zou doen, net zomin als hij een mes in de slanke witte hals van haar moeder kon steken, en hij verachtte zichzelf om deze zwakheid. Ze waren zijn vijanden, ze waren de onderdrukkers.
De ingenieur was ook zijn vijand, een veel gevaarlijker vijand. Als Arkin Valentina Ivanova doodde, zou hij de ingenieur ook moeten doden, want als hij dat niet deed, zou Friis hem op een dag weten te vinden. Daar was geen twijfel over mogelijk. En die dag zou zijn laatste zijn.
Arkin liep door de lange gang van het hotel, zich bewust van het risico dat hij nam. Hij dacht niet echt dat Jelizaveta hier in Hotel de Russie zou zijn – in plaats daarvan zouden de agenten van de Ochrana hem in de kamer kunnen opwachten. Toch ging hij niet terug. Hij stond stil voor de deur en bleef lang staan luisteren, maar hij hoorde geen enkel geluid. Dat betekende niets. Toen hij de deurkruk aanraakte, ging de deur open en stapte hij de kamer binnen.
Jelizaveta Ivanova zat op de rand van het bed, gekleed in zwarte rouwkleding, met een sluier onder een hoed met glanzende zwarte veren. Op haar gezicht lag een trek van intens verdriet en er lag een groot pistool als een schoothondje op haar knieën. Ze streelde het wapen met een gehandschoende hand. Een minuut lang staarden ze elkaar aan zonder iets te zeggen.
‘Dobri vetsjer,’ zei hij ten slotte. ‘Goedenavond, Jelizaveta.’