Negen minuten voor drie.
Ze waste haar handen en sloeg haar verpleegsterscape om. Vier minuten voor drie. Ze begon aan de lange wandeling door de gangen naar de achterzijde van het ziekenhuis. Ze duwde de dubbele deuren open en stapte naar buiten, het zonlicht in, dat zo fel was na het sombere interieur dat ze haar ogen half dichtkneep.
Hij was er. Viktor Arkin stond tegen een muur geleund, langer dan ze zich hem herinnerde, maar dat kon ook zo lijken omdat hij zichtbaar magerder was. Zijn voorhoofd en jukbeenderen puilden door zijn huid. Haar ogen richtten zich op het pistool dat hij losjes in zijn hand hield, en voor het eerst drong zich de gedachte aan haar op dat hij haar zou kunnen doden. Nee, niet als ze hem kon laten geloven dat ze een kind van hem verwachtte. Ze liep naar een goed verlicht gedeelte bij een van de huisjes, maar Arkin verroerde zich niet. Er verstreek een volle minuut, ze kon elke seconde in haar hoofd horen tikken, maar net toen ze dacht dat hij zich niet dichterbij zou laten lokken, kwam hij naar haar toe, op zijn tenen, als een kat. Hij bleef vijf stappen bij haar vandaan staan en ze zag dat zijn ogen zich aanpasten toen hij uit de schaduw stapte.
‘Je hebt me veel last bezorgd,’ zei hij.
‘Daar ben ik blij om.’
‘Waar is hij? Die ingenieur van je?’
‘Hij weet niet dat ik hier ben.’
Hij glimlachte beleefd, en ze had geen idee of hij haar geloofde of niet. Hij haalde zijn schouders op en liet zijn pistool zakken terwijl hij haar onderzoekend aankeek. ‘Misschien is dat waar. Ik kan me niet voorstellen dat jij zou willen dat hij weet wat voor kleine hoer jij in de izba was.’
Ze gaf geen antwoord.
‘Dus wat wil je eigenlijk?’ vroeg hij, opeens bruusk en zakelijk. ‘Waar zijn al jouw mannen? Ik weet zeker dat ze zich hier ergens schuilhouden, een heel leger van die kerels in de opslaghuisjes of beneden in de kelder.’
Hij glimlachte weer, maar ditmaal was het niet beleefd. ‘Er is hier niemand behalve ik. Denk niet dat ik het niet heb overwogen. Ik had je weer gevangen kunnen nemen en je negen maanden opgesloten houden, en daarna het kind van je afpakken en jou de keel doorsnijden.’
Hij had zoiets serieus overwogen, ze hoorde het aan zijn stem, en de gedachte deed haar benen trillen. ‘Ik zou lang voordat de negen maanden om waren jou een vork in je keel hebben gestoken.’
Hij lachte, oprecht geamuseerd. ‘Ik geloof echt dat je daartoe in staat zou zijn. Als het kind echt van mij is, niet van die ingenieur, heb je dan ook overwogen met mij te trouwen of mij het kind te laten hebben nadat het is geboren?’
Ze verborg haar afschuw. ‘Nee.’
‘Dat dacht ik al. Dus wat wil je dan? We staan hier van aangezicht tot aangezicht. Ben je niet van plan me te doden?’
‘Denk niet dat ik dat niet heb overwogen.’
Hoe kon hij glimlachen? Hoe kon hij grijnzen? Hoe kon deze man zich niet de haren uit het hoofd trekken en zijn kleren aan flarden scheuren na alles wat hij Katja had aangedaan?
Ze spreidde haar cape zodat hij eronder kon kijken. ‘Zie je wel, ik ben ongewapend.’
‘Dat maakt me nog zenuwachtiger.’ Zijn blik gleed snel over de binnenplaats. ‘Ik had niet moeten komen.’
‘Ik wil dat je weet, Arkin, dat ik elke dag dat ik wakker word verdriet voel. Ik zal mijn zusje missen voor de rest van mijn leven. Mijn moeder lijdt eronder en mijn vader lijdt eronder. Jij en die bolsjewistische záák hebben mijn familie verminkt.’
Ze keek hem strak aan terwijl ze sprak. Ze zag iets wat verdriet of voldoening kon zijn zijn gezicht verduisteren en aan de huid rond zijn mond trekken. Ze maakte haar cape bij de hals los en liet hem van haar schouders glijden. Het was het teken voor Jens, en Arkin was veel te goed aan zulke dingen gewend om het niet als zodanig te herkennen. Hij keek onmiddellijk naar de ziekenhuisramen, maar hij stond in het zonlicht terwijl de ramen in de schaduw lagen, en hij kon niets zien. Hij begon te rennen. Hij wist wat er ging komen.
Er klonk één enkel schot, een geluid dat in de oren van Valentina als van een zweepslag was. Arkins rechterbeen sloeg onder hem dubbel, zodat hij op de keien viel, maar zelfs terwijl hij de grond raakte, sleepte hij zich al naar de schaduw van een huisje. Valentina keek omhoog naar de rij ramen op de tweede verdieping, naar het raam van de spoelkamer waar Jens zich sinds de vorige avond had schuilgehouden.
‘Dank je, Jens. Spasibo,’ fluisterde ze.
Arkin was bezig een zakdoek te binden rond een knie waaruit bloed en botsplinters in gruwelijke klonten over zijn broek spatten. Valentina stond op hem neer te kijken en zag hoe zijn gezicht van pijn verwrongen was.
‘Je zult nu pijn voelen,’ zei ze scherp. ‘Je zult voor de rest van je leven elke dag pijn voelen. De dood zou voor jou te gemakkelijk zijn geweest. Ik wil dat je lijdt zoals Katja heeft geleden. Ik wil dat je me haat, elke keer dat je die voet op de grond zet, zoals ik jou zal haten, elke dag dat ik niet met Katja kan praten.’
Hij keek naar haar op, zijn ogen waren zwarte gaten van woede. ‘Eens zal die ingenieur van jou hiervoor moeten boeten.’
Ze greep zijn haar beet en rukte zijn hoofd naar achteren. ‘Als je hem ooit aanraakt, zweer ik dat ik het kind zal vernietigen.’ Ze keken elkaar strak in de ogen en ze wist dat hij haar geloofde. Ze liet hem los en veegde haar handen aan haar rok af. ‘Ik zal een brancard voor je regelen,’ zei ze, en ze liep het ziekenhuis in. Tegen de tijd dat ze met twee zaalhulpen naar buiten kwam was Viktor Arkin verdwenen. Alleen zijn bloed bleef achter op de keien.
38
Jens merkte na die dag op de binnenplaats een verandering op in Valentina. Iets van de schaduw was uit haar ogen verdwenen, en haar ledematen herwonnen de soepele gratie die ze sinds de dood van haar zusje hadden verloren. Ze praatten niet over wat er was gebeurd. Geen van beiden wilde Arkins naam noemen – door dit te doen zouden ze hem weer oproepen. Maar er lag een nieuwe tederheid in de manier waarop ze de liefde bedreven en een diepere hartstocht in haar muziek, die maakte dat hij naar haar smachtte als ze niet bij elkaar waren.
Zonder dat zij het wist zette hij zijn zoektocht naar Arkin voort. Hij trok opnieuw door de achterbuurten van Sint-Petersburg maar vond geen spoor van hem, helemaal niets. De man had de stad verlaten, Jens was ervan overtuigd. Hij stuurde zelfs Liev Popkov erop uit om de kroegen in de sloppenwijken leeg te drinken, maar nog steeds geen spoor. Nitsjevo. Helemaal niets. Als er nog iets van gerechtigheid op deze wereld bestond was hij dood en begraven, door gangreen aan zijn been, maar dat was te veel gehoopt. Jens geloofde niet in natuurlijke gerechtigheid. Daar moest je gewoon zelf voor zorgen.
Hoewel de officiële rouwperiode om Katja in huize Ivanov nog niet voorbij was, sprak hij met haar ouders over de bruiloft, en de ceremonie werd met een zekere snelheid geregeld. Jens was geen man voor Russische trouwerijen. Ze waren naar zijn smaak te lang en te plechtig, het ritueel was te strakomlijnd, geen bloemen en geen huwelijksmars. Maar toen zijn eigen bruiloft aanbrak, was hij als betoverd toen hij Valentina zag in haar lange witte jurk, met een brandende kaars in haar hand, haar donkere haar hoog opgemaakt op haar achterhoofd, onder een witte sluier bezet met een verzameling parels die op geen enkele manier konden wedijveren met haar roomblanke huid.
Toen de priester in zijn epitrachelion-gewaad de traditionele liturgie uitvoerde, hun handen met zijn stool samenbond en hen driemaal rond de analogion leidde, de katheder met het Boek der Evangeliën, schitterden haar ogen naar hem met zo’n uitdaging en zoveel begeerte dat hij overwoog haar ter plekke in zijn armen te nemen. Hij wilde haar eigenlijk geen minuut langer moeten delen. Toen de gouden huwelijkskronen boven hun hoofd werden gehouden en de priester in zijn mooiste gewaad de ektenia zong, zag hij haar blik steels naar de kerkdeur gaan alsof ze verwachtte dat er nog iemand naar binnen zou glippen. Een bezorgde rimpel op haar hoge voorhoofd, een gespannen aanraking van haar hand toen ze hun ringen omdeden. Een vage flikkering van angst achter de sluier.