Выбрать главу

De oproerige gezindheid van de schepelingen veranderde met de wisselingen, die zij hadden. Columbus echter bewaarde een opgeruimd voorkomen en verloor zijn zelfvertrouwen niet. Sommige misnoegden bevredigde hij door vriendelijke woorden, anderen hield hij door bedreigingen in ontzag en eenigen kregen een voorbeeldige straf. Op nieuw verhief de wind zich een weinig, die wel de oppervlakte der zee nauwelijks rimpels gaf, maar toch de zeilen deed zwellen. De schepen bleven zoo dicht bij elkander, dat Columbus gemakkelijk met de andere officieren spreken kon. Terwijl ze zoo aan 't praten waren, hoorden ze op eens een luiden gil van De Pinta. Een man op het achterschip wees naar het zuidwesten en schreeuwde zoo hard hij kon: "Land, land! Ik eisch de belooning!" Aller oogen wendden zich naar dien kant en men zag op een afstand van ongeveer 60 mijlen een bergketen met wolken bedekt.

Een onbeschrijfelijke geestdrift bezielde al de schepelingen. Zij klommen in het want, in de masten en keken allen denzelfden kant uit. Het was laat in den middag. De korte schemering der keerkringslanden verdween, en nachtelijke duisternis bedekte weldra den oceaan. Den geheelen nacht door stuurden de schepen op het verwachte land aan. Met het eerste morgenkrieken stonden allen op het dek. Tot hun bittere teleurstelling zagen ze niets meer aan den horizon. Geen zweem van een wolk zelfs was te bespeuren. Toch was de wind gunstig, de zee kalm en het klimaat heerlijk. Dolfijnen speelden om den boeg; vliegende visschen sprongen op het dek en de matrozen vermaakten zich, zoo wordt verhaald, met om het schip heen te zwemmen.

Volgens de eigen berekening van Columbus, was men nu 2022 mijlen van de Kanarische eilanden af, maar volgens de opgave, die men aan de matrozen te zien gaf, had men nog maar 1740 mijlen afgelegd. Nog verliepen er een paar dagen waarop men weinig vorderde, toen er zich op nieuw een geest van ontevredenheid en verzet openbaarde. Hij werd evenwel spoedig onderdrukt door de verschijning van groote koppels vogels en andere aanwijzingen, dat er land in de nabijheid lag.

De verlangende zeelieden maakten dikwijls valsch alarm, en hielden verwijderde wolken voor bergtoppen. Om dit tegen te gaan, bepaalde Columbus, dat hij, die land! riep, en men dan nog in geen drie dagen land zag, alle aanspraak op de belooning verbeuren zou. Men verhaalt, dat Columbus omstreeks dezen tijd met zijn scheepsvolk de overeenkomst sloot, dat hij van de onderneming zou afzien, als men binnen drie dagen geen land ontdekte. Maar voor dit verhaal ontbreken deugdelijke bewijzen.

Gelukkig wordt dit vertelseltje door het dagboek van Columbus zelf, dat elken dag met den grootsten eenvoud bijgehouden is geworden, weersproken, en blijkt het, dat hij op den eigen dag, die aan de ontdekking voorafging, zijn vast besluit te kennen had gegeven, om te volharden ondanks alle gevaren en moeilijkheden.

DERDE HOOFDSTUK. ER WORDT LAND ONTDEKT.

Juist, toen het oproerige scheepsvolk wanhopig begon te worden, kreeg men het onbetwistbare bewijs dat er dichtbij land was. Andere bossen gras vond men, zooals aan de kanten van rotsen en rivieren aangetroffen wordt. Men vischte een tak van een meidoorn op, waaraan nog groene blaadjes en bessen zaten. Ook vonden zij, en dit gaf nog den meesten moed, een stuk van een plank en een stok, die keurig besneden was.

Aan boord van het admiraalschip werden geregeld godsdienstoefeningen gehouden. De admiraal scheen dezen avond bijzonder ernstig gestemd te zijn. Wel was hij altijd ernstig, bezadigd en bedachtzaam, maar nu scheen zijn gemoed overstelpt te zijn door de bewustheid, dat hij nu op het punt stond, om te volvoeren, wat hij levenslang gehoopt had. Op ernstige wijze sprak hij het scheepsvolk toe, bracht in herinnering, hoezeer God hen beschermd had, en verzekerde hun, dat zij naar zijn oordeel nu ongetwijfeld het land naderden, dat hij verwacht had te zullen vinden. Ja, hij geloofde, dat zij nog dienzelfden nacht aan land zouden komen. Hij gaf bevel, om goed wacht te houden, en voegde aan de belooningen van de souvereinen nog de gift van een fluweelen wambuis toe aan hem, die het eerst de kust zien zou.

Des nachts wakkerde de wind aan en snel kliefde de kleine vloot de golven. De Pinta zeilde het hardst en was een weinig vooruit. Zeven en zestig dagen was het nu geleden, dat de Spaansche hooglanden aan de oostelijke kim verdwenen. Het was de 11e October 1492. Geen wolk was er aan den tropischen hemel, waaraan de sterren fonkelden, te zien. Een stevige en frissche bries zweepte de baren voort, die bijna geen rimpels hadden. De harten van allen waren zeer opgewekt. Bijna niemand op de drie schepen sliep, en Columbus stond op den boeg van zijn vaartuig, en keek met een vurig verlangen naar den gezichteinder.

Omstreeks 10 uren trof het flauwe schijnsel van een flambouw zijn oog. Voor een oogenblik kon men de vlam heel goed waarnemen, en dan werd zij weer geheel onzichtbaar. Zijn hart klopte van aandoening. Was het een tochtverschijnsel, een gezichtsbedrog of een licht van het land? Bevende van opgewondenheid zag hij het licht op nieuw en nu zeer duidelijk, onbetwistbaar. Aanstonds riep hij Pedro Gutierrez tot zich, een van de aanzienlijkste heeren van zijn metgezellen. Deze zag het licht eveneens. Toen riepen zij een derde, Rodrigo Sanchez, die den tocht meemaakte als vertegenwoordiger en verslaggever van hun Majesteiten. Maar het licht was weer weg. Spoedig echter zag men het weer en ook Sanchez zag het. Toch kon het nog wel een tochtverschijnsel wezen. Een flambouw op het land was hun ook iets onverklaarbaars. In het dagboek staat:

"Het leek een kaars, die op en neer ging, en Christophorus twijfelde niet, of het was wezenlijk een licht en op het land. En het bleek ook waar te wezen, want het kwam van lieden, die met lichten van de eene hut naar de andere gingen."

Deze schijnsels duurden evenwel maar zoo kort, dat er door de anderen op het schip niet veel waarde aan werd gehecht, ofschoon Columbus vast overtuigd was, dat het licht van het land was. Zoo zeilde de kleine vloot nog 4 uren lang voort, toen er, des morgens te 2 uur, door een der matrozen van De Pinta, die Rodrigo de Triana heette, land werd gezien. Een kanonschot van De Pinta kondigde het heuglijk nieuws, dat er land ontdekt was, aan. Heel spoedig waren de nog wel donkere, maar zeer duidelijke omtrekken van het land op alle schepen te zien. De beloofde jaarwedde van 10,000 maravedis aan hem, die het eerst land zien zou, werd Columbus toegewezen, ofschoon vele meenden, dat zij Rodrigo de Triana rechtmatig toekwam.

De overige uren van den nacht gingen spoedig voorbij. Helder en schitterend daagde de morgen, en ontrolde aan het verrukte oog van Columbus een tooneel, waarbij het paradijs het nauwlijks halen kon. Daar lag een laag eiland voor hem in de rijkste weelde en bloei der keerkringsgewesten. De boomgaarden, vlakten en parken der natuur spreidden zich in alle richtingen uit. Tal van inboorlingen zag men uit de bosschen komen, en in een toestand van groote opgewondenheid langs het strand loopen. Zij waren allen moedernaakt. Vermoeid als de reizigers waren door zooveel weken lang niets dan water te zien, had het tooneel, dat zij nu aanschouwden, voor hen de bekoring van een feeënland.

Van elke karveel liet men de boot zakken. Nadat zij bemand waren, nam Columbus, zeer rijk in purperkleurig gewaad gekleed en met Castiliaansche pluimen op den hoed, de leiding ervan op zich. Het spreekwoord zegt: "Op een afstand lijkt alles mooi," maar toen zij dichter bij land kwamen, werd het gezicht al schilderachtiger en mooier. De woningen der inboorlingen stonden in de uitgestrekte boschjes overal verspreid. Hoogten en laagten stonden vol boomen, die zelf even als hun gebladerte er vreemd uitzagen. Verbazend veel bloemen waren er van de schitterendste kleuren, zooals de avonturiers nog nooit hadden gezien. Vruchten, van allerlei vorm en kleur, hingen aan de boomen. Vooral maakt Columbus gewag van het gezang der vogels, dat de lucht vervulde; van de zuivere en welriekende lucht en van het kristalheldere water.