Zoo ging de 13e October voorbij. Voor de zeereizigers was het een merkwaardige dag, want er was opgewektheid en vreugde. Den volgenden morgen begaf Columbus zich met zijn manschappen in de booten, om het eiland te gaan verkennen. Belangrijker verkenningstocht, in de morgenuren van een tropischen dag begonnen, en omringd door wonderbaar schoone en nooit aanschouwde tooneelen, kan men zich moeilijk voorstellen. Columbus zei, dat het eiland door koraalriffen ingesloten was, die slechts een nauwen doortocht overlieten; voorts, dat tusschen die riffen diepe en veilige ankerplaatsen lagen, groot genoeg, om de schepen van de geheele wereld te bevatten. Op deze lieve plek begon de tocht, en men zette koers naar het noordoosten.
Het eiland bleek zeer houtrijk te wezen, en, behalve dat er verscheidene riviertjes waren, was er middenop een groot meer. Tal van schilderachtige dorpen, die als verscholen lagen in de schoonste boschjes, voeren de reizigers, die met hun booten dicht bij de kust bleven, voorbij. Overal kwamen de bewoners, zoowel mannen en vrouwen als kinderen, naar het strand, en liepen met de booten mee. Van tijd tot tijd vielen sommigen op de knieën en maakten zekere bewegingen, die de Spanjaarden of voor een uiting van dank aan God hielden, dat zij aangekomen waren, of voor eerbewijzingen, omdat men hen voor hemelsche wezens aanzag.
Door onbedrieglijke gebaren noodigden de inboorlingen hen uit aan land te komen; hun tevens versch water en heerlijke vruchten aanbiedende. Toen de booten haar tocht vervolgden, sprongen verscheiden inboorlingen in zee, en zwommen ze achterna, waaruit duidelijk bleek, dat ze zoowel in 't water als op het land in hun element waren. Anderen volgden in kano's. De goedhartige admiraal ontving allen met de grootste vriendelijkheid, en maakte hen hoogst gelukkig met eenige snuisterijen, welke zij als hemelsche geschenken aannamen. Columbus verklaart bij herhaling, dat de inboorlingen hen voor engelen aanzagen.
Dit is echter eenigszins twijfelachtig. Door teekens toch kan men niet gemakkelijk zijn meening uitdrukken. En men mag te recht vragen, of de inboorlingen ook maar een flauw begrip hadden van werelden, waar engelen wonen, zooals het christendom leert. Zoo dreven de roeibooten voort, tot zij eindelijk een vrij belangrijke kaap bereikten, waarop zes Indiaansche woningen stonden, omgeven door bosschen en tuinen, waarvan Columbus verklaarde, dat zij net zoo mooi waren als die, welke men in Castilië aantrof. Hier gingen zij aan wal, om wat te rusten en zich te verkwikken, waarna zij zich gereed maakten, om naar de schepen terug te keeren. Ze namen zeven inboorlingen mee om die de Spaansche taal te leeren en ze als tolken te gebruiken. Nog dienzelfden avond werden de zeilen geheschen, en stevende men naar 't zuiden.
VIERDE HOOFDSTUK. EEN TOCHT DOOR DE EILANDEN.
Uit de beschrijving van Columbus blijkt niet duidelijk, of er van San Salvador werkelijk eilanden te zien waren. Misschien ging hij op het getuigenis van de inboorlingen af.
Volgens de bewering van Marco Polo, deelden de Indianen, die zich op 't schip van den admiraal bevonden, hem mee, dat het aantal eilanden in deze zeeën ontelbaar was, en dat de bewoners er van meestal met elkander in oorlog waren. Zij gaven de namen van meer dan honderd dezer eilanden op. Spoedig kregen zij in het zuidwesten een zeer groot eiland in het oog, dat omstreeks vijftien mijlen van hen af was. De Indianen stelden de bewoners daarvan als veel rijker voor dan die van San Salvador, en zeiden, dat zij armbanden en andere groote sieraden droegen van zuiver goud.
Aangezien de nacht op handen was, en men zich in onbekende zeeën ophield, gaf Columbus bevel, om tot den volgenden morgen te blijven liggen. Toen de zon opkwam werden de zeilen weer opgehaald, maar de voortgang werd door tegenstroomen en ongunstigen wind zoo vertraagd, dat de zon reeds onderging, toen zij bij het eiland ten anker kwamen. Den volgenden morgen gingen zij met de booten aan land. Hier zagen zij volmaakt dezelfde tooneelen als op San Salvador. Het klimaat, het gebladerte, de bloemen, alles was net gelijk; ook de inboorlingen maakten geen verschil; ook dezen waren naakt, goedwillig en vriendelijk en hadden evenmin goud. Columbus zocht overal, maar te vergeefs, naar gouden versieringen aan armen of beenen. Of zij in de verbeelding van de Indianen of in die van hemzelf bestonden, is niet uit te maken. Hij nam echter dit eiland in bezit, alweer met vertoon van godsdienstige gebruiken, waarnaar de inboorlingen met kinderlijke verwondering keken. Hij gaf het den naam van Santa Maria, en zeilde toen weer weg, om de reis voort te zetten.
Juist toen zij het anker lichtten, gebeurde er iets, dat helaas! duidelijk aantoont, dat enkele inboorlingen althans, die op het schip van den admiraal waren, geen vrijwillige tolken, maar gevangenen waren. Toen een van de Indianen van San Salvador, die op De Nina was, waarop Vincent Yanez Pinzon bevel voerde, op een kleinen afstand een groote kano zag, die vol inboorlingen was, sprong hij in zee, en wist door zoo vlug als een visch te zwemmen, te ontsnappen en werd door zijn landslieden opgenomen. Wel werd er aanstonds een boot uitgezonden om hem te vervolgen, maar de wilden roeiden zoo hard, dat zij den oever bereikten vóór men hen kon achterhalen, en met de snelheid van hinden verdwenen zij in de bosschen.
De zeelieden voerden hun kano als buit mee naar het schip. Het was een zeer onrechtvaardige handelwijze, die zelfs de onwetendste barbaar moest veroordeelen. Toch werd spoedig daarop een nog afschuwelijker daad door de matrozen gepleegd. Een Indiaan, die gehoord had, dat de Spanjaarden katoen wilden koopen, begaf zich geheel alleen in zijn biezen kano naar het schip van den admiraal. Toen hij bij den boeg kwam, hield hij het katoen omhoog, opdat de matrozen het konden zien. Zij wenkten hem nader te komen en toen sprongen twee of drie, die goed konden zwemmen, in zee, verklaarden zijn kano verbeurd en sleurden den bevenden man als gevangene mee naar 't schip.
Columbus, die op de hooge kampanje stond bij den achtersteven van het schip, zag die daad. Hij gaf bevel den gevangene bij hem te brengen. De arme Indiaan kwam bevend als een espeblad aan, en hield het pak katoen vooruit als een geschenk voor den man, die hem gevangen genomen had, ten einde daardoor zijn genade te verwerven. De admiraal ontving hem met de grootste vriendelijkheid, zette hem een mooi gekleurden hoed op, deed hem om elken pols een armband van schitterende koralen aan, hing een of twee belletjes aan zijn ooren en beval toen, dat men hem weer naar zijn kano terug moest brengen en het katoen ook. Deze geschenken waren voor den armen Indiaan, wat een groote erfenis voor iemand in de beschaafde wereld zou zijn geweest. Vroolijk roeide hij naar het strand, en Columbus keek met veel genoegen naar de groepen, die om hem heen gingen staan, om zijn schatten te bekijken en naar het verhaal te luisteren van de vriendelijke behandeling, die hij had ondervonden.
Toen Columbus Santa Maria verliet, zag hij op een afstand van verscheidene mijlen in het westen een ander groot eiland en zette den koers daarheen. Halverwege achterhaalde hij een Indiaan, die geheel alleen in een heel oude kano zat, en stellig naar het eiland roeien wilde, om er de tijding van de komst der Spanjaarden over te brengen. Hij had een snoer koralen om den hals, dat hij te San Salvador gekregen had. Columbus bewonderde den moed van den man, die zulk een reis met zulk een ellendige kano durfde wagen. De Indiaan werd met zijn kano aan boord gehaald, en men behandelde den gast vriendelijk, en onthaalde hem op wijn, brood en honig. Een zeer zachte wind gleed over de spiegelgladde zee, en zij konden eerst ten anker komen, toen de avondschemering reeds gevallen was.