De inheemse bevolking van G Doelwit I-3 gebruikte monopolen. Dat betekende dat ze manieren hadden om monopolen te ontdekken. Phssthpok had een van hen gevangen genomen — een vijandige daad. En Phssthpoks ongewapende schip gebruikte een grotere massa zuidpolen dan in heel dit zonnestelsel te vinden was. Waarschijnlijk zaten ze nu al achter hem aan.
Ze konden hem niet binnen afzienbare tijd te pakken krijgen. Hun aandrijvingen zouden krachtiger zijn; de zwaartekracht op hun planeet was ongeveer één punt nul negen. Maar ze zouden geen stuwschepveld hebben. Voor hun zwaardere aandrijving verschil kon gaan uitmaken, zouden ze door hun brandstof heen zijn… als hij tenminste op tijd van start ging.
Hij remde toen hij bij de vrachtcocon was en gebruikte zijn ver-zachter om zich door het ondoorzichtige fluïdokrimp te wringen. Hij stak zonder te kijken een hand uit naar een handbeugel, want hij wist waar die was, en zijn ogen zochten de gevangene.
Hij miste de beugel. Hij dreef door de lege ruimte, terwijl zijn spieren verslapten en volkomen krachteloos werden.
De gevangene was door het net gebroken en groef zwakjes rond in de wortels. Zijn maag was een harde, opgezwollen kogel geworden. In zijn ogen lag geen intelligentie meer.
In een soort verwarde woede dacht Phssthpok: Hoe kan ik nu iets gedaan krijgen als ze steeds weer de regels veranderen? Ophouden daarmee. Ik denk als een Voortplanter. Eén ding tegelijk…
Phssthpok greep een handbeugel en duwde zich tot vlak bij Brennan. Brennan lag nu helemaal slap en roerloos. Zijn ogen waren half dicht; onder de leden was nog het wit te zien. In zijn hand klemde hij nog een halve wortel. Phssthpok liet hem ronddraaien zodat hij hem kon bekijken.
In orde.
Hij klom door de romp het vacuüm van de ruimte in en zweefde naar de punt van het ei. Daar kroop hij weer naar binnen, een ruimte in die net groot genoeg voor hem was.
Nu moest hij een schuilplaats vinden.
Er was geen kwestie van om nu nog dit zonnestelsel te verlaten. Hij zou de rest van zijn schip aan zijn lot moeten overlaten. Ze mochten de monopolen in het lege motorgedeelte achterna zitten. Het stond een beetje gelijk aan al je kinderen verstoppen in dezelfde grot, maar daar was niets aan te doen. Het had erger kunnen zijn. Al waren de instrumenten in de vrachtcocon alleen bedoeld om dat deel van het schip uit een baan om de planeet te halen en te laten landen, de motor zelf — de zwaartekrachtpolarisator — zou hem overal brengen waar hij wilde komen, binnen de graviteitsput van G0 Doelwit I. Alleen zou hij alles meteen de eerste keer goed moeten doen. Alleen kon hij maar één keer landen. De polarisator-als-aandrijving had veel van de voordelen en nadelen van de parazwever. Hij kon er elke kant mee op, zelfs nadat hij de snelheid tQt nul had teruggebracht, als hij maar naar beneden wilde. De polarisator was niet in staat om de zwaartekracht van de planeet waarop hij zou landen te overwinnen.
Vergeleken met de bedieningsorganen van de fusie-aandrijving, waren de stuurapparaten om hem heen verschrikkelijk gecompliceerd. Phssthpok begon aan knoppen te draaien, schakelaars om te halen. De kabel aan het puntige eind van het ei brak in een kleine wolk van vlammen. Het fluïdokrimp om hem heen werd transparant… en iets poreus; honderd jaar na nu zou er gevaarlijk veel lucht uit ontsnapt zijn. Phssthpoks mensachtige ogen kregen een glazige blik. De volgende handelingen zouden een intense concentratie vereisen. Hij had de gevangene niet durven vastbinden of zijn bewegingsvrijheid op een andere manier belemmeren. Om hem niet te verpletteren zou hij de zwaartekracht binnen en buiten het vrachtruim precies in evenwicht moeten houden. De romp, waarin het polarisatorveld was ondergebracht, zou onder deze acceleratiesnelheid kunnen smelten.
De rest van het schip zweefde in Phssthpoks achterste scherm. Hij draaide met een ruk twee knoppen om, en zag niets meer.
En waar nu heen?
Hij zou weken nodig hebben om zich te verstoppen. Gezien de technologische vaardigheid van de bewoners had hij geen kans om zich op G0 Doelwit I-3 te verstoppen.
Maar de ruimte was te open om je in te verbergen.
Hij kon maar één keer landen. Waar hij landde, daar zou hij ook moeten blijven, tenzij hij een soort lanceerinstallatie of seinpost in elkaar wist te zetten.
Phssthpok begon de hemel om hem heen af te speuren naar planeten. Zijn ogen waren goed, en planeten waren groot en vaag, gemakkelijk te ontdekken. De gasreus met de ringen eromheen zou goed zijn geweest — gemakkelijk om je in de ringen te verstoppen — alleen bevond de planeet zich achter hem. Een gasreus voor hem, met manen — te ver van hem vandaan. Hij zou dagen nodig hebben om er te komen. De bewoners van G0 Doelwit I-3 moesten nu al achter hem aan zitten. Zonder telescoop zou hij ze pas zien als het al te laat was.
Die daar. Hij had hem bestudeerd toen hij nog een telescoop had. Klein, met een spoortje atmosfeer, en weinig zwaartekracht. Een heleboel asteroïden eromheen en teveel atmosfeer voor vacuümcement. Met een beetje geluk zouden er diepe stofgaten zijn.
Hij had er eerder tijd en aandacht aan moeten besteden. Misschien waren er wel delfstofindustrieën, of zelfs nederzettingen. Te laat. Hij had geen keus; hij had al een hele tijd geen keus. Die planeet was zijn doel. Als de tijd voor vertrek daar was, zou hij erop moeten vertrouwen dat zijn gevangene contact kon opnemen met zijn soortgenoten. De situatie stond hem niet erg aan.
2
De robot was een anderhalve meter hoge cilinder, die kalmpjes in een hoek van de leeszaal van de Struldbrugs Club hing. De kalme kleuren van het apparaat — twee tinten bruin — pasten precies bij de muren, zodat de robot bijna onzichtbaar was. Aan de buitenkant was de robot roerloos. Onderaan de wijd uitlopende onderkant tolden rotors geruisloos rond en hielden hem vijf centimeter van de vloer, en binnenin de gladde, ronde bol van het hoofd draaiden peilers eindeloos rond en hielden elke hoek van het vertrek in het oog.
Zonder zijn ogen van het leesscherm af te wenden, tastte Lucas Garner naar zijn glas. Hij zocht het, voorzichtig, met de toppen van zijn vingers, pakte het van de tafel en probeerde te drinken. Het was leeg. Hij hield het boven de tafel, zwaaide het even heen en weer, en zei, nog steeds zonder op te kijken: ‘Irish coffee.’ De robot stond naast zijn elleboog. Hij maakte geen aanstalten om het dubbelwandige glas aan te pakken. In plaats daarvan begon hij zacht te klingelen. Ten slotte keek Garner dan toch met gefronste wenkbrauwen op. Een streep verlichte letters liep over de borst van de robot.
‘Het spijt me werkelijk, meneer Garner. U bent al boven uw maximaal toegestane dagelijkse hoeveelheid alcohol.’
‘Dan maar niet,’ zei Luke. ‘Vooruit, weg.’
De robot schoot naar zijn hoek. Luke zuchtte — het was voor een deel zijn eigen schuld — en ging verder met lezen. Een nieuw medisch handboek over ‘Het ouderdomsproces in de Mens’.
Het afgelopen jaar had hij met de rest meegestemd om de autodoc van de Club de serveerrobots te laten peilen. Hij kon er geen spijt van hebben. Niet één Struldbrug was minder dan honderdvierenvijftig jaar oud, dat was een regel van de Club, en elke twee jaar ging de toelatingsleeftijd één jaar omhoog. Ze hadden de beste, de strengste medische bescherming nodig.
Luke was een heel goed voorbeeld. Hij naderde, met weinig enthousiasme, zijn honderdvijfentachtigste verjaardag. Hij had de laatste twintig jaar onafgebroken een rolstoel gebruikt. Luke was aan zijn onderlichaam verlamd, niet door een ongeluk met zijn ruggegraat, maar omdat de zenuwbundels in zijn rug van ouderdom afstierven. Weefsel van het centrale zenuwstelsel vervangt zich nooit. De wanverhouding tussen zijn magere, ongebruikte benen en zijn massieve schouders en armen en zijn enorme handen maakte dat hij er een beetje aapachtig uitzag. Luke besefte dit, en vond het nogal plezierig.