Vrouwen in de Gordel waren meestal zo’n een meter tachtig lang, maar ze waren meestal ook rank en slank, tenger. Tina Jordan was een meter tachtig lang en had een lichaamsbouw die er bij paste, volgens de maatstaven van de vlaklanders dan. Ze was in goede conditie en ze wist het. Ze vond het ergerlijk dat de mensen om haar heen haar nog steeds voor een vlaklander hielden.
Ze was van de Aarde weggegaan toen ze eenentwintig was. Ze zat al veertien jaar in de Gordel, op Ceres, Juno, Mercurius, het Hera Station dat in een nauwe baan om Jupiter draaide, en ze beschouwde de Gordel en het zonnestelsel als haar thuis. Ze zat er niet mee dat ze nog nooit een eenmansschip had bestuurd. Een heleboel mensen uit de Gordel hadden dat niet. De mijnwerkers in hun eenmansschepen waren maar één aspect van de industrie van de Gordel. Chemici, kernfysici, astrofysici, politici, astronomen, administratief personeel, kooplui, die hoorden er ook allemaal bij. En ja, ook computerprogrammeurs.
Lang geleden had ze gehoord dat er geen vooroordelen tegen vrouwen waren in de Gordel. En het was nog waar ook! Op Aarde deden vrouwen nog steeds minder goed betaald werk. Werkgevers beweerden dat je lichaamskracht nodig had voor een aantal beroepen, of dat een vrouw altijd ontslag nam om te trouwen als het er uitgerekend op aan kwam dat ze bleef, of zelfs dat haar gezin eronder leed als ze werkte. De situatie in de Gordel lag anders, en Tina was meer verbaasd dan echt blij geweest. Ze had een teleurstelling verwacht.
En nu was een vrouw, een computerprogrammeur, het belangrijkste bemanningslid van de Os. Angst en grote vreugde. De angst was om Nate, die te jong was om zo’n risico te nemen, want één mijnwerker had de Buitenstaander al ontmoet, en niemand had daarna nog iets van ’m gehoord.
Maar wat deed Nate aan boord van een eenmansschip?
Ze hielp Einar zijn pak uittrekken — hij was een berg vlees, en zou zich nooit overeind hebben kunnen houden bij de één gee zwaartekracht op Aarde — liet hem toen hetzelfde doen voor haar. Ze zei:
‘Ik dacht dat Nate aan boord van de Buitenstaander zou gaan.’
Einar keek verbaasd. ‘Wat? Nee, jij.’
‘Maar —’ Ze zocht naar woorden en vond ze, tot haar eigen afschuw. Maar ik ben toch een meisje! Ze zei niets.
‘Denk er nu eens goed over na,’ zei Einar, terwijl hij zich duidelijk dwong om kalm te blijven. ‘Misschien is het schip wel niet leeg. Aan boord gaan zou best eens gevaarlijk kunnen zijn.’
‘Precies,’ zei Tina nadrukkelijk.
‘Dus we geven degene die aan boord gaat alle mogelijke bescherming. De Os maakt deel uit van die bescherming. Ik hou de aandrijving warm; daar kan ik de schoft mee verdampen als hij iets probeert uit te halen, en op deze afstand zou ik met de komlaser gaten in ’m moeten kunnen boren. Maar er is een kans dat de Os ook wordt geraakt.’
‘En daarom houdt het eenmansschip de wacht.’ Tina maakte een gebaar om aan te geven dat dat oud nieuws was. ‘Zover was ik ook wel gekomen. Ik dacht dat ik —
‘Nee zeg, doe niet zo gek. Jij hebt nog nooit van je leven een eenmansschip bestuurd. Zelf heb ik weinig keus. Ik heb er nog wel aan gedacht om Nate de Os te laten besturen, maar verdorie, het is mijn schip, en hij weet hoe hij met die kleine dingen moet omgaan. Ik kan jou noch voor het een, noch voor het ander gebruiken.’
‘Dat zal wel.’ Naar buiten was ze kalm, maar een koude klomp angst begon haar maag te verkillen.
‘Jij bent toch wel de geschiktste van ons drieën. Jij gaat het contact met de Buitenstaander openen. Probeer zijn taal te leren. En bovendien ben je een vlaklander, lichamelijk het sterkst.’
Tina knikte rukkerig. ‘Je had achter kunnen blijven, weet je.’
‘O, daar gaat ’t niet om. Ik hoop dat je niet denkt dat ik er tussenuit probeerde te knijpen. Ik had gewoon — had niet —’
‘Nee, je had niet de moeite genomen om er goed over na te denken. Daar raak je wel aan gewend als je in de Gordel leeft,’ zei Einar vriendelijk. De rotvent.
Het stof van Mars is uniek.
Dat uniek-zijn is het resultaat van vacuüm-cementering. Vroeger was vacuüm-cementering het schrikbeeld van de ruimte-industrie. Kleine onderdelen van een ruimteverkenner, die vlot over of langs elkaar heen schoven, smolten in het vacuüm van de ruimte onwrikbaar aan elkaar vast zodra het gas dat door hun oppervlak was geabsorbeerd was verdampt. Vacuüm-cementering zorgde voor kortsluitingen in de eerste Amerikaanse satellieten en in de eerste interplanetaire verkenners van de Russen. Vacuüm-cementering zorgt ervoor dat er geen centimeters dikke stoflaag op de Maan ligt. De stofdeeltjes versmelten met elkaar tot brosse rotsen, tot natuurlijk cement, dank zij dezelfde moleculaire aantrekkingskracht die zorgt voor het samensmelten van Johanssen-blokken en de transformatie van de modder op de bodem van de zee tot sedimentaire rots.
Maar op Mars is er net genoeg atmosfeer om dat te verhinderen, en lang niet genoeg atmosfeer om een meteoor tegen te houden. Het grootste deel van de planeet is bedekt met een laag meteoor-stof. Meteoren kunnen het stof fuseren, zodat er kraters ontstaan, maar het cementeert niet, al is het fijn genoeg om als stroperige olie te kunnen stromen.
‘Dat stof wordt ons grootste probleem,’ zei Luke. ‘De Buitenstaander hoefde niet eens een gat te graven om zich in te verbergen. Hij kan zich overal op Mars in het stof hebben laten zakken.’ Nick zette de laserzender af. Die was heet: ze hadden hem twee dagen lang gebruikt om een richtstraal naar de Aarde te zenden. ‘Hij had zich overal binnen het stelsel kunnen verbergen, maar hij koos uitgerekend Mars uit. Daar moet-ie een reden voor hebben gehad. Misschien is het iets dat hij niet onder het stof kon doen. Dat betekent dat hij in een krater zit, of op een heuvel.’
‘In dat geval was hij al wel gezien.’ Luke drukte een code in om een foto uit het geheugen van de autopiloot te halen. Het was er een van een serie van de smokkelaarsval. Er was een dofglanzend metalen ei op te zien, het smalle uiteinde liep uit in een punt. Het ei vloog met de onderkant naar voren, en zo te zien werd het door een raket voortgestuwd. Maar er waren geen uitlaatgassen, in ieder geval hadden de instrumenten niets ontdekt.
‘Het is groot genoeg om vanuit de ruimte te zien,’ zei Luke, ‘en gemakkelijk te herkennen, met die zilveren romp.’
‘Ja. Oké dan, hij ligt onder het stof. Dan zijn er een hoop schepen met diepteradar nodig om ’m te vinden, en zelfs dan is het nog niet honderd procent zeker.’ Nick streek met zijn handen over zijn onthaarde schedel. ‘We zouden er nu de brui van kunnen geven. Die vlaklander-regering van je is eindelijk in actie gekomen en heeft ons een paar schepen gestuurd. Ik kreeg de indruk dat ze niet zo heel blij zijn dat wij met het zoeken meedoen.’ Zijn stem klonk neutraal.
‘Ik zou wel verder willen gaan. Wat vind jij ervan?’ ik doe mee. Jagen op vreemde dingen, daar hou ik me op vakantie mee bezig.’
‘Waar zou jij beginnen?’
‘Ik weet ’t niet. De stoflaag is het dikst in Tractus Albus.’
‘Dat zou stom zijn geweest, als hij uitgerekend de dikste stoflaag had gekozen. Hij zal denk ik gewoon op goed geluk een schuilplaats hebben uitgezocht.’
‘Heb jij iets anders in je hoofd?’
‘Lacis Solis.’
‘— O. De oude basis van de vlaklanders. Slim bedacht van je. Misschien heeft hij wel apparatuur nodig om Brennan in leven te houden.’
‘Daar denk ik niet eens aan. Als hij daar iets nodig heeft, wat dan ook — menselijke technologie, water, ik weet niet wat — dan kan hij maar naar één plek op de hele planeet. Als hij daar niet is, kunnen we er in ieder geval een paar stofboten krijgen —’
‘Oproep van Blauwe Os aan U Thant. Dit is de Blauwe Os, wij zoeken verbinding met de U Thant, thuishaven Death Valley Port.’