‘Misschien. Maar het moet zo ver als Finagle daarginds zijn. Die luchttank was enorm. De Buitenstaander is ver van huis, heel ver.’
De autodok was ingebouwd in de achterwand, boven een van de drie versnellingsbanken. Einar lag in die bank. Zijn arm lag bijna tot de schouder in de dok.
Tina keek naar zijn gezicht. Zijn toestand was steeds slechter geworden. Het zag er niet uit als een ziekte; het leek meer op ouderdom. Einar was het afgelopen uur tientallen jaren ouder geworden. Hij had dringend een menselijke dokter nodig… maar een hogere versnelling dan de Os nu had zou zijn dood worden, en ze hadden alleen maar de Os.
Hadden ze hem tegen kunnen houden? Als ze meteen had geschreeuwd — maar toen had Einar zijn handen om haar keel en was het te laat. Waar had Einar die kracht vandaan? Hij zou haar hebben vermoord.
Zijn borst hield op met bewegen.
Tina keek naar de meters op de dok. Meestal zat er een klep over die meters; een ruimteschip heeft genoeg apparatuur die in de gaten moet worden gehouden om op extra dingen te letten. Tina had de meters al urenlang in de gaten gehouden. Om de vijf minuten keek ze ernaar. Dit keer brandden er allemaal rode lampjes.
‘Hij is dood,’ zei ze. Ze hoorde de verbazing in haar stem, en verwonderde zich erover. De muren van de cabine begonnen wazig te worden en te wijken.
Nate wurmde zich uit de stuurbank en boog zich over Einar. ‘En dat merk je nu pas! Hij moet al een uur dood zijn!’
‘Nee, ik zweer je…’ Tina slikte tegen de bedwelming die omhoog joeg in haar lichaam. Haar lichaam was water. Ze stond op het punt flauw te vallen.
‘Kijk eens naar z’n gezicht en durf dan nog eens te vertellen wat je net zei!’
Tina hees zich op waterige benen overeind. Ze keek neer op het uitgemergelde gezicht. Dood zag Einar er eeuwen oud uit. Vol smart en schuld en weerzin stak ze haar hand uit en raakte de dode wang aan. ‘Hij is nog warm.’
‘Warm?’ Nate raakte het lijk aan. ‘Hij gloeit. Koorts. Moet een paar tellen geleden nog in leven zijn geweest. Sorry, Tina, ik was wat al te haastig. Hee! Ben je wel in orde?’
‘Hoe gevaarlijk is zo’n landing?’
‘Zorg dat dat dappere, beverige geluid uit je stem verdwijnt,’ zei Nick. Het was pure laster; Luke was alleen maar geïnteresseerd, ik heb er al honderden gedaan. De grootste kick die ik ooit kreeg was toen ik me door jou naar Death Valley Port liet vliegen.’
‘Je zei dat je haast had.’
‘Inderdaad. Luke, ik wil de volgende paar minuten graag verzoeken om een bewonderende stilte.’
‘Aha! AHA!’
De rode planeet greep naar hen, uitwaaierend in het scherm als de vuist van een oorlogsgod. Nicks schertsende stemming smolt weg. Op zijn gezicht kwam een starre, emotieloze uitdrukking. Hij was niet helemaal openhartig geweest tegen Luke. Het was waar dat hij in zijn leven een paar honderd landingen had uitgevoerd. Maar dat waren landingen op asteroïden geweest, waar de zwaartekracht een te verwaarlozen of vrijwel te verwaarlozen factor was geweest.
Deimos gleed langs hen heen, aan de kant die technisch bekendstond als ‘bovenzijde van het schip’. Nick haalde heel langzaam een schuifregelaar naar zich toe. Mars vlakte af tot een onder hen wegglijdend landschap, toen ze naar het noorden vlogen.
‘De basis zou daar moeten zijn,’ zei Luke. ‘Aan de noordelijke kant van die boog daar. Aha, dat moet ’m zijn, die kleine krater.’
‘Pak de scoop.’
‘Mmmmm. Verdomme. Aha. Daar is-ie. Luchtledig, natuurlijk.
Zie je hem, Nick?’
‘Ja.’
Het zag eruit als een weggeworpen flard van een hemelsblauwe speelgoedballon.
Het stof wolkte kolkend op toen ze de vlam van de aandrijving omlaag richtten. Nick vloekte fel en voerde het vermogen op. Luke had nu Nicks grillen in het vloeken door. Als hij bij Finagle vloekte was het humoristisch bedoeld, of om wat nadruk te geven. Als hij echt godslasterlijk werd, meende hij het.
De U Thant minderde snelheid en zweefde boven het oppervlak van Mars. Eerst hingen ze boven het stof, toen in het stof, en geleidelijk werden de okerkleurige wolken dunner en weken naar achteren. Een ringvormige zandstorm gleed weg naar driehonderdzestig graden horizon. De Martiaanse rots lag voor het eerst in duizenden jaren bloot. Hij was bobbelig en bruin en gesleten. In het licht van de aandrijvingsvlam scheen de ronde rots felwit, met scherpe, zwarte schaduwen. De rots smolt waar de vlam hem raakte.
‘Ik zal in de krater moeten landen,’ zei Nick. Dat stof komt terugstromen zodra ik de motor afzet.’ Hij liet het schip naar links afglijden en zette de motor af. De bodem viel uit het schip, en ze vielen omlaag.
Ze vielen de hele afstand op hun hoogteraketten, en landden met een zacht schokje.
‘Prachtig,’ zei Luke.
‘Zo iets doe ik nou m’n hele leven. Ik ga de basis verkennen. Hou me in de gaten via m’n helmcamera.’
De muur van de krater rees op om hen heen, versleten, afgeronde, vulkanisch-uitziende steen. Stof gleed terug van de rand, stroomde als stroop de flauwe helling af en verzamelde zich in een poel om de schokabsorberende poten van het schip. De krater had een diameter van achthonderd meter. Ongeveer in het midden was de koepel, met een golvende zee van stof eromheen.
Met gefronst voorhoofd keek Nick om zich heen. Er scheen geen manier te bestaan om bij de koepel te komen zonder het zand te hoeven oversteken. En dat stof zou wel eens niet zo ondiep kunnen zijn als het eruit zag. De krater was oeroud, leek maar net jonger dan de planeet zelf. Maar er liepen kriskras jongere scheuren doorheen. Een paar randen waren bijna scherp; de lucht en het stof waren te dun om voor een snelle erosie te zorgen. Het zou moeilijk zijn om daarop je evenwicht te bewaren.
Hij begon om de rand van de kratermuur te lopen, heel voorzichtig. Een aantal scheuren lag verborgen onder het stof. Een kleine, intense zon hing boven de rand van de krater, in een dieppaarse hemel.
Aan de andere kant van de koepel leidde een smal pad van met de laser aaneengesmolten stof van de koepel naar de ringwand. Het moest zijn gemaakt met de communicatielaser van de basis. Daar waren ook de boten, langs het pad. Nick bleef niet staan om ze te bekijken.
Er moesten tientallen scheuren in het materiaal van de koepel hebben gezeten. Nick trof twaalf verdroogde lichamen aan. Meer dan een eeuw geleden hadden Martianen de mensen die de basis bemanden, vermoord. Ze hadden Müller op dezelfde manier vermoord nadat hij de koepel weer vol lucht had gepompt.
Nick doorzocht de kleine gebouwtjes stuk voor stuk. Hier en daar moest hij onder transparante lappen koepelmateriaal kruipen. Er trad hem geen Buitenstaander tegemoet. Er was geen aanwijzing dat iemand hier iets had gedaan sinds Müllers gedwongen bezoek. ‘Hier zijn we in ieder geval op dood spoor. Wat doen we nu?’
‘Je zult me op je schouders moeten meedragen tot we bij een zandboot zijn.’
Stof was over de boten gekropen, en er waren alleen nog maar vlakke, brede vormen, die dezelfde kleur hadden als hun omgeving. Twaalf jaar lang hadden ze gewacht op de volgende golf ontdekkers — ontdekkers die hun belangstelling waren kwijtgeraakt, en naar huis waren gegaan.
‘Van hier zien ze er goed uit,’ zei Luke. Hij ging wat gemakkelijker zitten op Nicks rug. ‘We hebben geluk, Sindbad.’
‘Niet ho roepen voor je over de brug bent.’ Nick ging over de stofvijver op weg naar de koepel. Luke was licht op zijn schouders, en zijn eigen lichaam was hier ook licht, maar samen waren ze topzwaar. ‘Als ik ga vallen zal ik proberen zijwaarts te vallen. Dat stof daar zal geen van ons tweeën pijn doen.’
‘Val niet.’
‘De VN-vloot komt hier waarschijnlijk ook. Om de boten te halen.’