‘Herinner je je mij nog? Ik heet Alice Jordan.’
‘Roy Truesdale. Eieren?’
‘Graag.’ Ze gaf hem een pakje dat hij vermengde met wat water en bij de inhoud van het pannetje deed. Ze was anders dan gisteravond: uitgerust, minder kruidje-roer-me-niet, en ze zag er ook jonger uit.
‘Ik ben me gisteravond dingen gaan herinneren. Gevallen als de jouwe. Ze zijn er inderdaad. Ik ben zelf een jakkeraar, en ik heb er over horen praten, maar ik heb nooit de moeite genomen om de details na te gaan.’
‘Ben jij een jakkeraar? Hoor je bij de politiemacht van de Gordel?’ Nu hij goed keek, zag hij dat ze van zijn postuur was: gespierd genoeg om het tegen elke man of vrouw uit de Gordel te kunnen opnemen.
‘Ik heb ook gesmokkeld,’ zei ze een beetje verdedigend. ‘Op een dag kwam ik tot de conclusie dat de Gordel het geld harder nodig had dan de smokkelaars.’
‘Misschien moet ik dan toch naar de Gordel,’ zei hij luchtig. En dacht: Of Robinson zover zien te krijgen dat hij de archiefstukken hierheen haalt. De eieren waren klaar. Hij deed ze in de mokken die alle trekkers aan hun riem droegen.
‘Vertel me eens wat meer over dat Van der Vecken geval.’
‘Veel meer is er niet te vertellen. Ik wou dat ik het kon vergeten.’ Meer dan een maand had hij het al niet uit zijn hoofd kunnen zetten. Ik ben beroofd.
‘Ben je meteen naar de politie gegaan?’
‘Nee.’
‘Dat herinnerde ik me. De Rover haalt zijn slachtoffers uit het dichtstbevolkte deel van de Gordel, houdt ze een maand of vier vast, en koopt ze dan om. Meestal is het bedrag groot genoeg. In jouw geval zeker niet?’
‘Bijna.’ Hij ging een vreemde niet over Grote ‘Stelle vertellen. ‘Maar als de meeste slachtoffers het omkoopbedrag accepteren, hoe komt het dan dat jullie het toch merken?’
‘Het is niet zo gemakkelijk om het verdwijnen van een schip te verbergen. Meestal verdwijnen de schepen uit de Gordel, en duiken vier maanden later, en vier maanden verder in hun baan, weer op. Maar als de telescopen ze die vier maanden lang niet kunnen vinden, kan iemand natuurlijk vragen gaan stellen.’ Ze goten het restje van hun eieren uit hun frictieloze mokken en deden er koffiepoeder en kokend water in.
‘Er is een aantal gevallen bekend, en er is er nooit een opgelost,’ zei ze. ‘Sommigen geloven dat het de Buitenstaander is, die monsters neemt.’
‘Buitenstaander?’
‘Het eerste niet-menselijke wezen dat de mensheid ooit ontmoeten zal.’
‘Net als het Zeebeeld? Of het wezen dat op Mars is geland tijdens —’
‘Nee, nee,’ zei ze ongeduldig. ‘Het Zeebeeld is op het continentale plat van de Aarde zelf gevonden. Het had daar al meer dan een miljard jaar gelegen. En de Pak hoorde bij een tak van de mensheid, tenminste voor zover we daarvan zeker kunnen zijn. Nee, we wachten nog steeds op de echte Buitenstaander.’
‘En jullie denken dat hij monsters neemt om te kijken of we klaar zijn voor de beschaving. En als we klaar zijn, komt hij.’ ik heb niet gezegd dat ik er zelf in geloof.’
‘Geloof je er zelf in?’
‘Ik weet ’t niet. Ik vond het een aardig verhaal, en ook een beetje eng. Het is nooit bij me opgekomen dat hij ook wel eens monsters van vlaklanders zou kunnen nemen.’
Hij schoot in de lach. ‘Bedankt.’
‘O, zo was het niet bedoeld.’
‘Ik ga hierna naar Brasilia,’ zei hij. Het was bijna een aanbod, maar niet helemaal.
‘Ik rust uit. Eén dag trekken, één dag rust. Ik ben sterk voor iemand uit de Gordel, maar ik kan niet dag in dag uit doorgaan.’
Ze aarzelde. ‘Daarom reis ik met niemand samen. Anderen hebben me ook al gevraagd, maar ik wil niet graag ’t idee hebben dat ik iemands tempo druk.’
‘Ik begrijp het.’
Ze stond op. Truesdale volgde haar voorbeeld. Even had hij de indruk dat ze hoog boven hem uit torende, maar dat was een illusie.
‘Waar ben je gestationeerd?’ zei hij. ‘Ceres?’
‘Vesta. Dag.’
‘Dag.’
Hij trok naar Brasilia en Sao Paulo en Rio de Janeiro. Hij zag Chichen Itza en genoot van de Peruaanse cuisine. En hij arriveerde in Washington D.C. terwijl de vier gestolen maanden nog steeds in zijn hoofd rondspookten.
Het centrum van Washington lag onder een weerkoepel. Ze wilden hem niet toelaten met een rugzak. Washington was een zakenstad; hier werd een behoorlijk gedeelte van de planeet Aarde bestuurd.
Hij ging rechtstreeks naar het Smithsonian Instituut.
Het Zeebeeld was aan de buitenkant net een spiegel. Het zag er net niet humanoïde uit, zoals het daar stond op zijn grote platte voeten, de beide drievingerige handen omhooggeheven als wilde het een dreiging afwenden. Ondanks de enorme tijd dat het op de bodem van de zee had gelegen vertoonde het geen teken van roestvorming of slijtage. Het zag eruit alsof het deel uitmaakte van een heel vergevorderde beschaving… en dat was ook zo. Het was een drukpak met een stasisveld voor noodgevallen, en het ding dat in het drukpak zat, was heel gevaarlijk. Eén keer was het losgebroken.
De Pak was een oude, vermoeide mummie. Het gezicht was hard en onmenselijk, uitdrukkingsloos. Hef hoofd lag onder een vreemde hoek verwrongen, en de armen lagen slap naast het lichaam, niet opgeheven naar wat de keel had verpletterd. Truesdale las het verhaal van de Pak in de gids, en voelde medelijden opwellen. De Pak had zo’n grote afstand afgelegd om de hele mensheid te redden…
Er waren dus dingen, daarginds. Het heelal was wijd genoeg om allerhande dingen te bevatten. Als iemand monsters nam van de mensheid waren er maar twee vragen: Waarom nam hij de moeite? En waarom nam hij de moeite om zijn monsters weer terug te brengen?
Nee, er was meer. Van die kriebelige vragen. Waarom juist van de Aarde vlaklanders halen? Als je rijk genoeg was, ging je op huwelijksreis naar Titan, onder het enorme, geringde wonder dat Saturnus heette. Het was toch zeker heel gemakkelijk om zo’n stelletje te kidnappen? En waarom juist het dichtstbevolkte stuk van de Gordel? Er gingen nog genoeg mijnwerkers naar de uithoeken van de Gordel.
Even had hij een heel vaag antwoord, maar het wilde geen vaste vorm aannemen. Hij borg het weg in zijn geheugen…
Daarna trok hij langs de Mississippi, en vandaar ging hij klimmen in de Rocky Mountains. Hij brak er een been en moest naar een stad in de buurt worden gevlogen, ergens in een woest dal. Een dokter zette zijn been en gaf hem een groeibehandeling. Daarna vloog hij naar huis. Hij hield het verder wel voor gezien.
De politie van San Diego had geen nieuwe inlichtingen over Lawrence St. John McGee. Ze waren eraan gewend om Truesdale te zien, ze begonnen zelfs een beetje genoeg van hem te krijgen. Truesdale kreeg door dat ze niet verwachtten ooit McGee en Truesdales geld te vinden.
‘Hij had meer dan genoeg geld om een gezichts- en vingertoptransplantatie te laten verrichten,’ had een politieman een keer tegen hem gezegd. Nu maakten ze alleen maar sussende geluiden en wachtten tot hij weer wegging. Hij was er een jaar geleden voor het laatst geweest.
Truesdale ging naar het hoofdkwartier van de ARM. Hij nam een taxi in plaats van het roltrottoir; hij had nog steeds last van zijn been.
‘We zijn er nog steeds mee bezig,’ zei Robinson. ‘Zo’n vreemd geval vergeten we niet. We hebben zelfs — nee, laat maar.’
‘Wat?’
De ARM grinnikte opeens. ‘Het heeft er niet direct mee te maken. Ik heb de computer in de kelder gevraagd om andere onopgeloste misdaden met een technologisch vergevorderde achtergrond, ongeacht wanneer gepleegd. Ik heb een stel gekke dingen gekregen. Ooit gehoord van de kopie van Stonehenge?’
‘Zeker. Ik ben er anderhalve maand geleden nog geweest.’
‘Verbazingwekkend, hè? In één nacht heeft de een of andere grapjas er een kopie neergezet. De volgende ochtend waren er twee Stonehenges. Het enige verschil dat je kunt zien is de plek waar ze staan: de kopie staat een paar honderd meter verder naar het noorden. En er zitten dezelfde ingekerfde initialen op de stenen.’ Truesdale knikte. ‘Ik weet het. Dat moet de duurste grap zijn die ooit is uitgehaald.’