‘Eh… ik ben ook op jacht gegaan naar Van der Vecken. Je weet
dat er ook nog anderen zijn verdwenen.’
‘Ja.’
Haar bureau was net als dat van Robinson voorzien van een computerscherm. Ze zette het aan. ‘Zes namen. En jaartallen: 2150, 2191, 2230, 2270, 2331. Je ziet dat onze gegevens verder teruggaan dan die van jullie. Ik heb met Lawrence Jannifer gepraat, het laatste slachtoffer, maar hij kan zich er niets meer van herinneren dan jij. Hij was in een snelle baan op weg naar een asteroïde met wat kleine machine-onderdelen toen… niets meer. Toen hij weer bij kennis kwam, zat hij in een baan om Hector.’ Ze glimlachte. ‘Hij nam het heel anders op dan jij. Hij is alleen maar blij dat hij is teruggebracht.’
‘Zijn er nog andere slachtoffers in leven en beschikbaar?’
‘Dandridge Sukarno en Norma Stier, verdwenen in respectievelijk 2270 en 2230. Ze wilden niet zeggen hoe laat. Ze accepteerden de beloning, en dat is dat. We hebben hun geld naar twee verschillende personen weten te traceren: George Olduvai en C. Cretemaster. Maar we hebben geen gezichten die bij die namen passen.’
‘Je hebt het er wel druk mee gehad.’
Ze haalde haar schouders op. ‘Vroeg of laat raken een heleboel jakkeraars geïnteresseerd in de Rover. Vinnie laat het maar toe.’
‘Zo te zien neemt hij om de tien jaar een monster. Om de beurt van de Aarde en uit de Gordel.’ Truesdale floot, slecht op zijn gemak, want hij dacht aan de jaartallen die ze had genoemd. ‘De eerste is bijna tweehonderd jaar geleden. Geen wonder dat hij zich Van der Vecken noemt.’
Ze keek hem scherp aan. ‘Heeft de naam dan een bijzondere betekenis?’
‘Van der Vecken was de kapitein van de Vliegende Hollander. Ik heb ’t opgezocht. Je kent de legende van de Vliegende Hollander toch wel?’
‘Nee.’
‘Vroeger waren er zeilschepen, voor de handel — dat wil zeggen dat ze dank zij de kracht van de wind over de zeeën konden varen. Van der Vecken probeerde tijdens een zware storm Kaap de Goede Hoop te ronden. Hij zwoer een godslasterlijke eed dat hij de Kaap zou ronden, al zou hij tot het eind der dagen tegen de wind op moeten boksen. In stormachtig weer kunnen schepen hem nog steeds bezig zien. Soms houdt hij schepen aan en vraagt ze brieven mee te nemen.’
Ze lachte een beetje beverig. ‘Brieven aan wie?’
‘De Wandelende Jood, misschien. Er is meer dan één versie. Van der Vecken zou zijn vrouw hebben vermoord en met zijn schip de politie zijn ontvlucht. Of er is aan boord een moord gepleegd. Schrijvers schijnen de legende graag te gebruiken. Hij komt in een aantal romans voor, en er was ook een oude vlakke film van, en een nog oudere opera, en — heb je dat oude liedje gehoord dat de trekkers zingen om het kampvuur? Maar ’k ben de enige zeeman die bij Van der Vecken is gedeserteerd…’
‘Het Pochlied.’
‘Alle legenden hebben dat ene gemeenschappelijke element: een onsterfelijke man die eeuwig voortzeilt onder een vloek.’ Alice Jordans ogen werden groot en rond.
‘Wat is er?’ vroeg hij.
‘Jack Brennan.’
‘… Brennan. O ja. De man die de wortels aan boord van het schip van de Pak heeft gegeten. Jack Brennan. Ze zeggen dat hij dood moet zijn.’
‘Dat zeggen ze, ja.’ Ze staarde naar het blad van haar bureau. Langzaam begon ze rollen computer-printout te zien. ‘Roy, ik heb wat werk te doen. Waar zit je, in het Palace Hotel?’
‘Tuurlijk, het is het enige hotel in Waring City.’
‘Dan kom ik je om achttienhonderd daar halen. Je hebt toch een gids nodig voor de restaurants.’
Het Palace Hotel was uitstekend, als je bedacht dat het een monopolie had. De menselijke bediening was maar zo-zo, maar de mechanische dienstverlening — badkamer, toilet, schoonmaakfacili-teiten, bediening aan tafel — was volmaakt. Hier in de Gordel schenen ze hun machines te behandelen of hun leven ervan afhing. De oostelijke wand bevond zich drie meter van de koepel zelf, en was voorzien van kijkvensters. Grote, rechthoekige schermen klapten automatisch dicht als er rechtstreeks licht van de zon in het hotel dreigde te vallen. De schermen waren nu open. Truesdale keek naar buiten, door een muur van glas, over de lage koepel van Anderson City heen, en zag een horizon die zo rauw en scherp en dichtbij was dat hij zich op een bergtop voelde staan. Maar geen bergtop op Aarde gaf een zó levendig beeld van de sterren. Hij zag het heelal, zó dichtbij dat hij het kon aanraken. En de kamer kostte hem meer dan genoeg geld. Hij moest leren om weer geld uit te geven zonder er een gezicht bij te zetten of hij op een citroen zoog.
Hij nam een douche. Dat was leuk. Uit de sproeier kwamen grote hoeveelheden traag, heet water, dat de neiging vertoonde om als gelei aan zijn lichaam te blijven kleven. Er waren ook zijstralen en een naaldsproeier. Heel wat anders dan vroeger, toen de diepe holte waarin Anderson City was gehuisvest was ontstaan door het uitgebreide, kostbare weghakken van hydraathoudende rots. Maar fusie was goedkoop en toen het water eenmaal was gemaakt, kon het steeds weer opnieuw worden gedestilleerd.
Toen hij uit de douche stapte, ontdekte hij dat er iets was gekomen. De informatiesleuf naast zijn bureau had een boek ter grootte van het telefoonboek van San Diego afgeleverd. Het bleek een aantal informatieve boeken te bevatten, althans kopieën van de inhoud ervan, en na het vertrek konden de pagina’s worden schoongeveegd en opnieuw gebruikt. Alice Jordan moest het hebben gestuurd. Hij bladerde het door tot hij bij de kopie van de memoires van Nick Sohl kwam. Daar begon hij. Het stuk over het schip van de Pak was tegen het eind.
Een koude hand lag om zijn hart toen hij uitgelezen was. Nicholas Sohl, lang geleden Eerste Voorzitter van de Gordel… het kon geen dwaas zijn geweest. Wat we ons moeten blijven herinneren, had Sohl geschreven, is dat hij intelligenter is dan wij. Misschien heeft hij iets bedacht dat ik over het hoofd heb gezien. Maar hoe intelligent moest je zijn om het gebrek aan een voedselbron op te vangen?
Hij las verder…
Alice Jordan was tien minuten te vroeg. Bij de deur keek ze langs hem heen naar de informatiesleuf. ‘Je hebt ’t gekregen. Goed zo. Hoe ver ben je gekomen?’
‘Nick Sohl z’n memoires. Een handboek over de fysiologie van de Pak. Ik heb Graves’ boek over evolutie doorgebladerd. Hij beweert van een stuk of twaalf planten dat ze kunnen zijn geïmporteerd van de wereld van de Pak.’
‘Jij bent een vlaklander. Wat denk jij?’
‘Ik ben geen bioloog. Ik heb de Berichten van de expeditie op de Olympus Basis maar overgeslagen. Ik kan me er niet druk over maken waarom een zwaartekrachtpolarisator nog niet werkt.’ Ze ging op de rand van het bed zitten. Ze was gekleed in een wijde broek en een blouse; geen formele kleding voor een diner, volgens Truesdale. Maar in Vesta’s zwaartekracht had hij geen rokken verwacht.
‘Het is Brennan, denk ik,’ zei ze.
‘Ik ook.’
‘Maar hij moet dóód zijn. Hij had geen voedsel meer, en hij kon er nergens aan komen ook.’
‘Hij sleepte zijn eigen eenmansschip aan een kabel mee. Zelfs tweehonderd jaar geleden zou je een hele tijd in leven kunnen blijven op wat je van je keuken kreeg, nietwaar? Hij miste de wortels. Misschien had hij er een paar uit de vrachtcocon gehaald, en aan boord van het schip van de Pak waren er nog wat. Maar als die op waren, was ’t met hem gebeurd.’
‘Maar jij denkt dat hij nog in leven is. Ik ook. Vertel eens waarom je dat denkt.’
Truesdale zweeg even om zijn gedachten op een rij te zetten. ‘De Vliegende Hollander. Van der Vecken. Een man die onsterfelijk is gemaakt door een vloek. Dat past te goed in elkaar.’
Ze knikte. ‘Wat nog meer?’
‘Oh, de ontvoeringen… en het feit dat hij ons weer terugbrengt. Zelfs al loopt hij het risico dat hij wordt gepakt, hij brengt ons terug. Hij heeft te veel medegevoel voor een niet-menselijk wezen, en hij is te sterk om een mens te kunnen zijn. Wie blijft er dan over?’