Er was een miniatuur-golfbaan. Het zag er allemaal absurd gemakkelijk uit, maar Roy pakte een stok en probeerde het toch. Hij kwam voor een stel verrassingen te staan. De bal beschreef vreemde bochten in de lucht, sprong soms hoger op dan hij was neergekomen en een keer kwam hij naar zijn hoofd terugvliegen, even hard als hij hem had geraakt. Hij bleef lang genoeg bezig om te beseffen dat de zwaartekrachtvelden van minuut tot minuut veranderden, en toen gaf hij het op.
Ze vonden een lelievijver met een groot aantal watersculpturen, vloeiende vormen die uit het oppervlak opstegen en wegvloeiden. De verreweg meest gedetailleerde sculptuur was een groot hoofd, middenin de vijver. Terwijl ze keken veranderde het van vorm, van het harde gezicht en de gezwollen schedel van het Brennan-monster in —
‘Ik denk dat dat ook Brennan moet zijn,’ zei Alice.
— in een vierkant gezicht met diepliggende ogen en recht haar in de brede kuif die ze in de Gordel allemaal hadden, en een somber-peinzende blik, alsof de man aan een onrecht uit het verre verleden dacht. De lippen krulden zich in een plotselinge glimlach, en het gezicht begon te smelten…
Kobold was gedraaid. Het begon donker te worden toen ze terugkeerden naar het kasteel.
Het stond op een lage heuvel, een gebouw van ruw uitgehouwen blokken donkere steen, met ramen die verticale spleten waren en een grote houten deur, berekend op reuzen. ‘Frankensteins kasteel,’ zei Roy. ‘Brennan heeft nog steeds gevoel voor humor. Als we dat nu eens in het oog hielden.’
‘Wil je daarmee zeggen dat zijn verhaal helemaal verzonnen zou kunnen zijn?’
Roy haalde zijn schouders op. Wat kunnen we eraan doen? Er waren twee handen voor nodig om de knop van de grote deur om te draaien, en ze moesten met z’n tweeën duwen voor de deur naar binnen week.
Vertigo.
Ze stonden aan de rand van een enorme open ruimte. In die ruimte bevond zich een doolhof van trappen en trapportalen en nog meer trappen. Door open deuren zagen ze stukjes tuin. Ze zagen ook poppen zonder gezicht, wel een stuk of twintig, die naar beneden liepen en naar boven en in de portalen stonden en de tuinen inliepen… maar ze liepen rond in een omgeving waar geen hoek gelijk was aan zichzelf. Tweederde van de portalen was verticaal. De tuinen ook. Poppen stonden zorgeloos op een verticaal portaal tussen twee trappen in; twee poppen maakten gebruik van dezelfde trap en gingen dezelfde kant op, maar de een ging omhoog en de ander omlaag…
Brennans stem schalde galmend van ergens boven hen. ‘Ha! Kom verder. Herkennen jullie het?’
Geen van beiden antwoordden ze.
‘Het is Relativiteit, van Esher. De enige kopie op heel Kobold. Ik heb er nog aan gedacht De Madonna van Port Lligat te maken, maar daarvoor was er niet genoeg ruimte.’
‘Jezus,’ fluisterde Roy. Toen schreeuwde hij: ‘Heb je er nog aan gedacht om De Madonna van Port Lligat in Port Lligat neer te zetten?’
‘Tuurlijk!’ brulde Brennan opgewekt. ‘Maar ik zou er een hoop mensen de stuipen mee op het lijf hebben gejaagd. Ik wilde niet iets doen dat zo de aandacht zou trekken. Ik had die kopie van Stonehenge er niet eens neer moeten zetten.’
‘We hebben niet alleen Van der Vecken gevonden,’ fluisterde Alice, ‘maar Finagle zelf!’ Roy schoot in de lach.
‘Kom maar boven,’ brulde Brennan. ‘Dat bespaart ons al dat geschreeuw. Maak je geen zorgen over de zwaartekracht. Die past zich wel aan.’
Ze waren bekaf toen ze bovenin de toren kwamen. Relativiteit eindigde in een wenteltrap, en die scheen maar door en door te gaan, langs smalle hoge raampjes voor boogschutters.
De kamer bovenin was donker, en naar boven open. Ook muren waren er niet te zien. Dank zij een gril van Brennan schenen dak en muren weggevaagd, als waren ze door rotsen uit ballista’s getroffen. Maar de hemel boven hen was niet de hemel van de Aarde. Zonnen brandden, hels fel, angstaanjagend dichtbij.
Brennan draaide zich om. Hij had voor zijn instrumentarium gestaan: een hele wand vol, bijna twee meter hoog en vier meter lang, volgestouwd met lampjes en schakelaars en meters. In het zwakke licht van de zonnen zag hij eruit als een gekke, oude alchemist, kaal en met een wanstaltig uiterlijk, op jacht naar kennis, wat het hemzelf en de wereld ook zou kosten.
Alice staarde nog steeds naar de veranderde lucht. Maar Roy maakte een diepe buiging en zei: ‘Merlijn, de koning gelast u voor hem te verschijnen.’
‘Zeg de ouwe gierigaard dat ik geen goud meer voor ’m kan maken tot de schepen met lood uit Northumberland komen!’ snauwde Brennan. ‘Hoe vinden jullie ondertussen mijn telescoop?’
‘De hele hemel?’ zei Alice.
‘Ga liggen, Alice. In die houding raakt je nek niet verkrampt. Dit is een zwaartekrachtlens.’ Hij las de verwarring op hun gezichten. ‘Jullie weten toch dat een zwaartekrachtveld het licht doet afbuigen? Goed. Ik kan een veld maken dat het licht in focus afbuigt. Het is lensvormig, heeft de vorm van een rood bloedlichaampje. Zo krijg ik mijn zonlicht: Sol gezien door een zwaartekrachtlens, met een verspreidingscomponent erbij om voor een blauwe lucht te zorgen. Een extraatje is, dat de lens licht dat de andere kant opgaat verspreidt, zodat je Kobold pas ziet als je er heel dicht bij bent.’
Roy keek omhoog naar de zonnen die vlak boven hen brandden. ‘Heel indrukwekkend.’
‘Dat is Sagittarius, de kant op van de kern van de Melkweg. Ik heb dat vervloekte schip nog steeds niet gevonden, maar je krijgt er wel mooie lampjes mee, hè?’ Brennan draaide aan een knop, en de hemel gleed langs hen heen, alsof ze in een schip zaten dat sneller dan de lichtsnelheid door een groep sterren schoot.
‘Wat gebeurt er wanneer je hem vindt?’ vroeg Roy.
‘Dat heb ik je al verteld. Ik heb het al honderd keer in gedachten gedaan. Het lijkt wel of ik het allemaal al heb doorleefd, op alle mogelijke manieren. Mijn schip is een kopie van het schip dat door Phssthpok is gebruikt, afgezien van wat verbeteringen hier en daar. Ik kan met de stuwschep alleen drie gee halen, en in de vrachtcocon heb ik de lading wapens die ik in tweehonderd jaar heb bedacht en gemaakt.’
‘Ik geloof nog steeds —’
‘Ik weet het, ja. Het is voor een deel dank zij mijn activiteiten dat jullie al zo lang geen oorlog meer hebben gehad. En daarom zijn jullie zachtaardiger geworden, en aardiger in de omgang, en daar mag je gelukkig mee zijn. Maar dit is een oorlogstoestand.’
‘Is dat wel zo?’
‘Wat weet je af van de Paks?’
Roy gaf geen antwoord.
‘Er is een Pak-schip in aantocht. Als de piloot ooit de waarheid over ons ontdekt, probeert hij ons uit te roeien. Dat lukt ’m misschien nog wel ook. Verdomme, luister naar me! Ik ben de enige mens die ooit een Pak heeft ontmoet. Ik ben de enige mens die een Pak ooit zal kunnen begrijpen.’
Roy zette zijn stekels op. De arrogantie van de man! ‘Waar is hij dan, O Alwetende Brennan?’
Een ander had, in verlegenheid gebracht, kunnen aarzelen. Brennan niet. ik weet ’t nog niet.’
‘Waar zou hij moeten zijn?’
‘Op weg naar Alpha Centauri. Aan de sterkte van zijn signaal te oordelen —’ Brennan draaide aan iets en de hemel schoot in strepen licht langs hen heen. Roy knipperde met zijn ogen, vocht tegen de duizeligheid.
De sterren kwamen met een ruk tot stilstand. ‘Daar. In het midden.’
‘Komen daar je vreemde chemische stoffen vandaan?’
‘Min of meer. Het is niet bepaald een puntbron.’
‘Waarom Alpha Centauri?’
‘Omdat Phssthpok de bijna tegenovergestelde kant op zou zijn gegaan. Het grootste gedeelte van de gele dwergzonnen in de buurt bevindt zich aan een kant van Sol. De zonnen van Centaurus zijn daar een uitzondering op.’
‘Dus deze tweede Pak zou in het Centaurus-stelsel gaan kijken, en als hij daar Wunderland niet vond de andere kant op gaan, bij Sol vandaan.’