‘Jawel, als hij maar snel genoeg was geweest. Bij een behoorlijke stuwschepsnelheid zit de rotzooi in z’n vernauwing voor hij weet dat het zijn veld heeft geraakt, vooral omdat je de motor van die radonbommen niet had aangezet. Dat was slim bedacht van je, Roy. Memo aan jou: ga nooit achter een vluchtend schip aan. Er zijn gewoon te veel dingen die hij in je stuwschepveld kan gooien. Hopelijk is de rol van vluchtend schip voor ons weggelegd.’ Roy herinnerde zich opeens waar hij voor gekomen was. ‘Je hebt twee dagen geleden voor het laatst gegeten. Ik wilde —’
‘Geen honger. Mijn prisma zit in de oven en ik moet wachten tot die afkoelt.’
‘Ik kan je wel iets brengen…’
‘Nee, dank je.’
‘Betekent dat iets?’
‘Heb ik je soms niet verteld dat ik voorspelbaar ben? Als er geen Pak-verkenners in de buurt zijn, kun jij best alleen naar Wunderland. Het grootste deel van wat ik van de Paks weet, zit in de computer. Wanneer een Beschermheer voelt dat niemand hem nodig heeft, eet hij niet.’
‘Dus je hoopt zo’n beetje dat we Pak-verkenners vinden.’
Brennan lachte: een acceptabele lach, al bleef zijn mond star. Zijn gezicht was eigenlijk niet hard; het leek meer op gerimpeld leer. Het was zijn mond, die was net een harde snavel. En de mond neemt een te groot deel van het uitdrukkingsvermogen van de mens voor zijn rekening.
Op de avond van diezelfde dag kwam-hij de werkplaats uit. Hij sleepte een honderdvijftig kilo zware constructie achter zich aan. Een grote kristallen prisma was een van de opvallendste onderdelen. Hij wilde Roy niet laten helpen bij het slepen, maar ze zetten het samen voor het brandpunt van de telescoop van de Vliegende Hollander. Roy bracht hem een sandwich, en dwong Brennan om hem op te eten. Moedertje spelen irriteerde hem, maar de gedachte om alleen naar Wunderland te reizen ook. Brennan was weg toen Roy halverwege de middag van de vijfde dag kwam kijken. Roy vond hem in de enige zaal waar hij niet mocht komen: de hydroponische tuin. Brennan liep langs de zijkant van een open bak, en at de ene zoete aardappel na de andere.
De prisma wierp een regenboog-spectrum op een witte ondergrond. Brennan wees naar een felgroene lijn. ‘Beryllium licht, met een blauwe Doppler-verschuiving,’ zei hij. ‘En de heliumlijnen zijn te hoog, in het violet. Onder normale omstandigheden zit beryllium in het infrarood.’
‘Blauwe Doppler-verschuiving.’ Elk schoolkind wist wat dat betekende. ‘Hij komt recht op ons af.’
‘Misschien niet. Hij komt op ons af, maar misschien niet pal op dezelfde koers als wij. We zijn nog maar een paar lichtweken van Sol vandaan en hij een lichtjaar, en ik denk dat hij aan het afremmen is. Ik zal moeten controleren of we zijn uitstoot krijgen. Maar ik denk dat hij op weg is naar Sol.’
‘Brennan, dat is nog erger.’
‘Erger dan dit kan het niet worden. Over een maand weten we meer. Dan heeft hij een redelijke afstand afgelegd en kunnen we een parallaxberekening doen.’
‘Een maand! Maar —’
‘Wacht nou even. Kalm, kalm. Hoe ver kan hij nou komen, in één maand? Hij zit verder onder de snelheid van het licht; wij gaan waarschijnlijk sneller dan hij. Een maand kost ons niet veel — en ik moet weten hoeveel er zijn, en waar ze zijn, en waar ze heengaan. En ik moet iets maken.’
‘Wat?’
‘Een apparaat dat ik heb bedacht nadat we de Pak-vloot hadden gevonden, toen ik zag dat er misschien wel Pak-verkenners waren. Het ontwerp zit in de computer.’
Roy was niet bang voor de eenzaamheid. Hij was bang voor het tegenovergestelde. Brennan was een eigenaardige metgezel, en het zou krap worden in de Beschermheer als ze de Vliegende Hollander verlieten. Een week of zo bleef hij uit de buurt van het observatorium, genietend van zijn alleen-zijn. In de lege oefenzaal zweefde hij tussen vloer en plafond en liet zijn armen en benen wijde cirkels beschrijven. Later zou hij ongetwijfeld met spijt terugdenken aan deze zaal. En zelfs deze half uitgeholde rotsbal was te klein voor een man die op dit ogenblik eigenlijk liever een rotswand zou beklimmen.
Een keer stelde hij nog een spiegelgevecht voor. Brennans modellen van de verkenners zouden nu accurater zijn dan bij de vorige keer. Maar Brennan wilde niet. ‘Je weet nu al alles wat je ooit zult weten over vechten tegen de Paks. Is dat een angstaanjagende gedachte?’
‘Nou en of.’
‘Blij het te horen.’
Op een dag bevond Brennan zich niet in het laboratorium. Roy ging naar hem op zoek. Hoe langer het duurde, hoe koppiger hij werd, maar Brennan scheen niet aan boord te zijn. Ten slotte vroeg hij zich af: ‘Hoe zou Brennan dit aanpakken? Met logica. Als hij niet binnen is dan is hij buiten. Wat zou hij buiten nodig kunnen hebben?’
Inderdaad. Vacuüm en toegang tot de buitenkant van de Vliegende Hollander.
De boom, het gras, de modder op de bodem van de vijver, alles was gevriesdroogd en dood. De sterren waren helder en sinister, en echter dan ze op het scherm hadden geleken. Roy kon ze zien als een slagveld: de onzichtbare werelden als de gebieden die bij deze oorlog in het geding waren, de gaslagen om sterren als dodelijke vallen voor een onvoorzichtige soldaat.
Hij zag Brennans brander.
Brennan was aan het werk in het vacuüm buiten. Hij bouwde… iets. Zijn aan zijn veranderde lichaam aangepaste drukpak maakte een niet-menselijke en tegelijk anachronistische indruk, en de afbeelding op zijn borst was een detail uit een schilderij van Dali: een Madonna met Kind, heel mooi. Een gescheurd brood zweefde in het raam in het lichaam van het Kind, en het keek ernaar met in zijn ogen een volwassen, nadenkende blik.
‘Kom niet te dichtbij,’ zei Brennan in zijn pakmicrofoon. ik heb meer dan genoeg tijd gehad om tijdens het werk aan Kobold ook aan deze rotsbol te prutsen. Onder de oppervlakte zijn hoeveelheden zuivere elementen opgeslagen, overal waar je kijkt.’
‘Wat ben je aan het maken?’
‘Iets dat zou moeten kunnen zorgen voor het vernietigen van een gepolariseerde zwaartekrachtgenerator, op een afstand. Als ze kunstmatige zwaartekracht gebruiken om hun schepen in tandem te houden, moeten ze die polariseren, anders werkt hij niet over zulke grote afstanden. Wij weten dat zij weten hoe dat moet. Ze zullen de generator wel op het achterste schip zetten, omdat dat het schip is dat genoeg extra vermogen levert om het veld in stand te houden.’
‘En als ze nu eens iets anders gebruiken?’
‘Dan verspil ik ’n maand. Maar ik denk niet dat ze kabels gebruiken. Bij het afremmen is zelfs een Pak-kabel niet bestand tegen de uitstoot van de stuwschep. Een andere mogelijkheid waaraan ik heb gedacht is dat ze alles in het achterste schip hebben geladen en het voorste zuiver gebruiken als een van alle onnodige dingen ontdane Bussard stuwschep. Een compressor dus. Maar op die manier zouden ze er in vermogen en wendbaarheid op achteruitgaan.
Ik heb geprobeerd zelf een Pak-verkenner te ontwerpen. Het is niet gemakkelijk, want ik weet niet waarover ze beschikken. Het ergste dat ik kan bedenken, van ons standpunt uit gezien, zijn twee onafhankelijke schepen met zware, op diverse manieren te gebruiken stuwveldgeneratoren. Als je dan bij een gevecht een paar voorste schepen kwijtraakt, kun je de achterste schepen aan elkaar koppelen, en vice versa.’
‘Ja.’
‘Maar daar wil ik niet aan. Hoe meer apparatuur ze in elk schip stoppen, met des te minder schepen vertrekken ze ten slotte. Ik vermoed dat ze voor een compromis hebben gekozen. Het voorste schip is een Bussard stuwschep, berekend op een gevecht, maar verder niet al te verschillend van ons schip. Het achterste schip is dank zij een extra grote, verstelbare stuwschepgenerator in staat tot een aantal verschillende tactieken. Je kunt twee schepen van dat type aan elkaar koppelen, maar niet twee van die voorste schepen. Die zijn trouwens toch kwetsbaarder. Dat heb je wel gezien.’