Een uur later produceerde de aandrijving van de Paks een gestage gloed, het rood van een blauw-verschoven beryllium uitstoot.
‘Ik zal ook met mijn draai moeten beginnen,’ zei Brennan.
‘Wil je dan met ze vechten?’
‘Met die eerste twee in ieder geval wel. En als ik nu draai, krijgen we beter zicht.’
‘Zicht?’
‘Voor die bocht van negentig graden.’
‘Hoor eens, óf je legt uit wat je van plan bent óf je houdt er over op.’
Brennan grinnikte, ik moet er toch voor zorgen dat je aandacht niet verslapt?’
‘Wat ben je van plan? Een nauwe baan om een zwart gat?’
‘M’n complimenten. Je zit er niet ver naast. Ik heb een niet-draaiende neutronster gevonden… bijna niet-draaiend. Ik zou de gaslaag om een pulsar niet in durven duiken, veel teveel straling, maar dit ding schijnt erg langzaam te draaien en geen gaslaag te hebben. Niets. Het moet een oude zijn. En hij geeft geen licht. De verkenners zullen moeite hebben om ’m te vinden en ik kan een hyperboolkoers uitzetten door het zwaartekrachtveld waarmee we recht op Thuis afgaan.’
Hoe luchthartig Brennan het ook zei, het klonk toch gevaarlijk. En de Pak-verkenners kwamen steeds dichterbij. Vier maanden later was het eerste duo schepen met het blote oog te zien: een blauwgroene stip, alleen in een zwarte hemel.
Ze keken toe hoe de stip groter werd. De vlam van de aandrijving zorgde voor kronkellijntjes op Brennans instrumenten. ‘Niet al te erg,’ zei Brennan. ‘Natuurlijk zou het wel je dood zijn als je een poosje naar buiten ging.’
‘Ja.’
‘Ik vraag me af of hij dichtbij genoeg is om dat zwaartekracht-ding eens op ’m uit te proberen.’
Roy keek zonder te begrijpen toe, terwijl Brennan aan het werk ging met zijn instrumentenpaneel. Brennan had hem nooit laten zien hoe hij dat wapen moest gebruiken. Het was te fijn afgestemd, te intuïtief. Maar twee dagen later ging het blauwgroene licht uit.
‘We hebben ’m te pakken gekregen,’ zei Brennan, duidelijk tevreden. ‘Het achterste schip in ieder geval. Hij viel waarschijnlijk in zijn eigen zwarte gat.’
‘Doet dat ding van jou zo iets? Iemand anders’ zwaartekrachtgenerator ineen laten storten tot een hypermassa?’
‘Dat moet ’t inderdaad doen, ja. Maar laten we eens zien of dat ook werkelijk gebeurd is.’ Hij stelde de spectroscoop in. ‘Precies. Alleen maar heliumlijnen. Achterste schip weg, het voorste schip komt met ongeveer één gee op me af. Hij passeert me vlugger dan hij verwachtte. Hij heeft nu twee mogelijkheden: er vandoor gaan of zijn stuwschep gebruiken. Ik vermoed dat-ie het laatste zal doen.’
‘Hij probeert dus zijn stuwschepveld over ons heen te krijgen. Dat zou toch onze dood zijn?’
‘Ja. De zijne ook. Laat eens zien —’ Brennan zette een paar geleide projectielen uit en begon toen aan een bocht.
Twee dagen later was het voorste schip verdwenen. Brennan bracht de Beschermheer weer op koers. Het had allemaal heel veel op een van zijn spiegelgevechten geleken, al duurde dit nóg langer.
Het volgende treffen verliep heel anders.
Het duurde zes maanden voor de tweede Pak-tandem in de buurt kwam, maar op een dag waren ze dan toch met het blote oog te zien: twee zwakke gele stippen tegen het zwart van de hemel achter hen. Hun snelheid was minder geworden, en lag nu niet ver meer boven die van de Beschermheer.
Het derde stel, in het begin van de jacht acht lichtmaanden van de andere vandaan, had met het verglijden van de maanden de afstand verkleind, tot ze nu bijna zij aan zij met het tweede de Beschermheer volgden. De afstand tussen achtervolgers en achtervolgden bedroeg dertig lichtuur.
‘Het wordt tijd om het zwaartekrachtapparaat weer eens te gebruiken,’ zei Brennan.
Terwijl Brennan bezig was met zijn instrumenten keek Roy omhoog naar de twee gele ogen die voorbij de zwarte schaduw van de aandrijving gloeiden. Logica zei hem dat hij tweeëneenhalve dag lang niets zou zien…
En hij had het bij het verkeerde eind. Het felle licht kwam van onder hem, verlichtte het binnenste van de cocon waarin het leefgedeelte zat. Brennan reageerde dezelfde seconde nog, drukte met een stijve wijsvinger een knop in.
Een ogenblik daarna bleef hij nog tot het uiterste gespannen boven de instrumenten staan. Toen was hij zichzelf weer. ‘Reflexen nog steeds in orde,’ zei hij.
‘Wat is er gebeurd?’
‘Ze hebben het gedaan. Ze hebben een zwaartekracht-ding gebouwd, net als dat van mij. Mijn eigen apparaat stortte in, werd een hypermassa, en de hypermassa begon zich via de kabel een weg naar boven te vreten. Als ik de kabel niet op tijd had verbroken zou de wapencocon erdoor zijn geabsorbeerd. De energie-uitbarsting zou ons het leven hebben gekost.’ Brennan klapte een deel van het paneel open en begon bedieningseenheden die ze nu niet nodig hadden uit te schakelen. ‘Nu moeten we zorgen dat we eerder bij de neutronster zijn dan zij. Als ze blijven decelereren, lukt dat wel.’
‘Waarmee kunnen ze ons in de tussentijd zoal bestoken?’
‘In ieder geval met lasers. Ze hebben toch al zware lasers bij zich, die zijn nodig om met de hoofdvloot te kunnen communiceren. Ik ga de krimp weer ondoorzichtig maken.’ Hij drukte op een knop. Nu zaten ze opgesloten in een grijze huls, en de verkenners waren alleen maar op het telescoopscherm te zien. ‘Verder… we hebben héél weinig succes te verwachten als we proberen met bommen te smijten. We verminderen allemaal vaart. Voor mijn projectielen zou het zijn alsof ze heuvelop moesten; op deze afstand zouden die niet bij de Paks kunnen komen. Zij kunnen wel bij mij komen, maar hun bommen gaan de verkeerde kant op. Ze gaan van achteren recht door het stuwschepveld.’
‘Goed zo.’
‘Jawel. Tenzij ze zo goed weten te mikken dat ze het schip zelf weten te raken. We zien wel hoe het gaat.’
De lasers kwamen in twee stralen verschroeiend groen licht, en de Beschermheer was van achteren blind. Een deel van de huid van het schip kookte op angstaanjagende wijze weg. De onderhuid had een spiegel-oppervlak.
‘Dat deert ons pas als ze veel dichterbij komen,’ zei Brennan. Maar hij maakte zich zorgen over projectielen. Hij begon een niet
te programmeren serie ontwijkende manoeuvres uit te voeren, en het leven werd allesbehalve comfortabel terwijl hij met de acceleratie van de Beschermheer speelde.
Een serie smalle objecten naderde hen. Brennan gooide de vernauwing in het stuwschepveld wijd open, en ze keken vrij kalm naar de ontploffingen, al waren er een paar die het schip deden schokken. Roy keek bijna zonder enige angst toe. Steeds sterker werd een benauwend gevoeclass="underline" dat Brennan en de Pak-Beschermheren een ingewikkeld spel speelden, waarvan ze allemaal de regels volkomen beheersten: een spel dat leek op de ruimteoorlog-spelletjes die computerprogrammeurs wel eens speelden. Brennan had geweten dat hij de eerste schepen te pakken zou krijgen, dat de andere zijn apparaat zouden vernielen, dat tijdens het aanpassen van hun koers aan de zijne voor een echt duel ze té scherp snelheid zouden minderen om hem nog te pakken te krijgen tegen de tijd dat ze de neutronster voor hen ontdekten…
Een dag voor ze bij de neutronster zouden arriveren, ging een van de groene vechtstralen uit. ‘Ze hebben ’m eindelijk gezien,’ zei Brennan. ‘Nu kiezen ze achter elkaar positie. Anders kunnen ze tijdens het passeren elk een tegenovergestelde kant worden op-geslingerd.’
‘Ze zijn verschrikkelijk dichtbij,’ zei Roy. In relatieve zin waren ze dat ook: vier lichturen, en de afstand van Sol tot Pluto is groter. ‘En je kunt niet veel uitwijkende manoeuvres uitvoeren. Dat zou onze koers langs de ster in het honderd kunnen laten lopen.’
‘Laat me dit even afmaken,’ mompelde Brennan, en Roy hield zijn mond.
De acceleratie viel vlot terug naar een halve gee. De Beschermheer zwaaide naar links, en de cocon met het leefgedeelte zwierde op een vreemde manier aan het eind van zijn kabel mee.