Baley stond op. De beleefdheid eiste dat hij Gruer naar de deur bracht. Maar hij verlangde er helemaal niet naar om in de buurt van de deur en de open ruimte te komen — in de eerste plaats. En in de tweede plaats wist hij niet precies waar de deur was. Onzeker bleef hij staan.
Gruer glimlachte en knikte. Hij zei: ‘Tot ziens. Als u me spreken wilt weten uw robots de combinatie wel.’ En weg was hij. Baley slaakte een uitroep.
Gruer en de stoel waarop hij zat waren er eenvoudig niet meer. De muur achter Gruer, de vloer onder zijn voeten veranderden plotseling en totaal.
Rustig zei Daneeclass="underline" ‘Hij is hier niet lijfelijk aanwezig geweest. Het was een dimensionaal beeld. Ik dacht dat je dat wel wist. Op Aarde heb je dat ook.’
‘Maar niet zo,’ sputterde Baley tegen.
Een dimensionaal beeld op Aarde was in een vierkant krachtveld gevat dat glinsterend tegen de achtergrond afstak. Het beeld zelf flikkerde altijd iets. Op Aarde was er van een verwarren van een beeld met de werkelijkheid geen sprake. Hier….
Geen wonder dat Gruer geen handschoenen had gedragen. En neusfilters had hij ook al niet nodig gehad. Daneel zei: ‘Zou je nu willen eten, Partner Elijah?’ Het eten was een onverwachte bezoeking. Robots verschenen. Om de tafel te dekken. Om het eten binnen te brengen. ‘Hoeveel zijn er in huis, Daneel?’ vroeg Baley. ‘Ongeveer vijftig, Partner Elijah.’
‘Blijven ze hier terwijl we eten?’ (Een had zich in een hoek teruggetrokken, zijn glimmende, van gloeiende ogen voorziene gezicht naar Baley gewend.)
‘Het is de gewoonte,’ zei Daneel, ‘dat er een blijft voor het geval hij nodig mocht zijn. Als je dat niet wilt hoef je hem maar opdracht te geven om te vertrekken.’ Baley haalde zijn schouders op. ‘Laat hem blijven!’ Onder gewone omstandigheden had Baley het eten waarschijnlijk heerlijk gevonden. Nu at hij automatisch. Verstrooid merkte hij op dat Daneel ook at, met een soort koele doelmatigheid. Later zou hij natuurlijk de zak van fluon binnen in hem, waarin het ‘gegeten’ voedsel werd opgeslagen, leeggooien. Daneel hield de maskerade intussen vol.
‘Is het nacht buiten?’ vroeg Baley. ‘Ja,’ antwoordde Daneel.
Somber keek Baley naar het bed. Het was te groot. De hele slaapkamer was te groot. Er waren geen dekens om onder weg te kruipen, alleen lakens. Die hadden als beschutting niet veel te betekenen. Alles was moeilijk! Hij had de afmattende ervaring van het douchen in een. cel die in feite aan de slaapkamer grensde al meegemaakt. In zekere zin was het het toppunt van luxe, en toch, anderzijds, leek het een onzindelijke indeling.
Plotseling zei hij: ‘Hoe doe je het licht uit?’ De hoofdplank van het bed glansde in een zacht licht. Misschien was dat om het boek kijken voor het slapen gaan te vergemakkelijken, maar daar was Baley niet voor in de stemming. ‘Daar zal voor gezorgd worden als je eenmaal in bed ligt en gaat slapen.’
‘Houden de robots dat in de gaten?’
‘Dat is hun werk.’
‘Jehoshaphat! Wat doen die Solariers zelf eigenlijk nog?’ mopperde Baley. ‘Ik vraag me nog af waarom er in de douche geen robot was om mijn rug te wassen.’ Zonder een spoor van humor zei Daneeclass="underline" ‘Dat zou gebeurd zijn als je het gevraagd had. En wat de Solariers betreft, ze doen waar ze zin in hebben. Geen robot doet zijn werk als hem verteld wordt dat te laten, behalve, natuurlijk, als het voor het bestwil van het menselijk wezen is.’
‘Nou, goedenacht, Daneel.’
‘Ik ben in een andere slaapkamer, Partner Elijah. Als je vannacht, wanneer ook maar, wat nodig hebt…’
‘Er is een knop op het nachtkastje die je alleen maar hoeft aan te raken. Ik zal dan ook komen.’
De slaap wilde niet komen. Het huis waar hij in was bleef hem bezig houden, in een wankel evenwicht op de opperhuid van de aarde, met leegte die als een monster voor de deur lag te wachten.
Op Aarde was zijn appartement — zijn knusse, comfortabele, overvolle appartement — tussen talloze andere genesteld. Er waren dozijnen etages en duizenden mensen tussen hem en de rand van de Aarde. Zelfs op Aarde, probeerde hij zichzelf wijs te maken, woonden er mensen op de bovenste etage. De buitenlucht grensde aan hun huizen. Zeker! Maar daarom was de huur van die appartementen dan ook zo laag.
Toen dacht hij aan Jessie, duizend lichtjaren ver weg. Hij kreeg een verschrikkelijke behoefte om meteen op te staan, zich aan te kleden en naar haar toe te lopen. Zijn gedachten werden vager. Als er maar een tunnel was, een aardige, veilige tunnel die zich door veilige, stevige steen- en metaallagen boorde van Solarie naar de Aarde, dan zou hij lopen en lopen en lopen…
Hij zou terug naar de Aarde lopen, terug naar Jessie, terug naar het comfort en de veiligheid… Veiligheid.
Baley’s ogen gingen open. Zijn armen verstrakten en hij richtte zich op een elleboog op, bijna onbewust. Veiligheid! Die man, Hannis Gruer, was hoofd van de Solarische Veiligheidsdienst. Dat had Daneel gezegd. Wat betekende ‘veiligheid’? Als het hier hetzelfde betekende als op Aarde, en dat zou haast wel, was die Gruer verantwoordelijk voor het beschermen van Solarie tegen invasies van buiten af en ondermijning van binnen uit.
Waarom stelde hij belang in een moordzaak? Omdat er geen politie op Solarie was en de Veiligheidsdienst nog het beste zou weten wat er in zo’n geval gedaan moest worden? Gruer had zich schijnbaar op zijn gemak gevoeld bij Baley, maar toch waren er keer op keer die steelse blikken in de richting van Daneel geweest.
Wantrouwde Gruer Daneels motieven? Zelf had Baley opdracht gekregen zijn ogen goed de kost te geven en het was heel waarschijnlijk dat Daneel dergelijke instructies had ge—
Het lag voor de hand dat Gruer de mogelijkheid van spionage niet uitsloot. Het was zijn werk om daar, waar het maar even mogelijk was, rekening mee te houden. En voor Baley zou hij niet overmatig bang zijn, een Aardebewoner, een vertegenwoordiger van de geringste wereld in de Melkweg.
Maar Daneel kwam van Aurora, de oudste en grootste en sterkste van de Buitenwerelden. Dat was iets anders. Gruer had, zoals Baley zich nu herinnerde, geen enkel woord tot Daneel gericht.
Maar waarom zou Daneel dan zo zorgvuldig de schijn ophouden dat hij een mens was? De verklaring die Baley daar eerder voor verzonnen had, dat het een ijdel spelletje was van Auroraanse ontwerpers, leek hem nu banaal. Het was duidelijk dat de maskerade wel om iets ernstigers ging. Van een mens kon verwacht worden dat hem diplomatieke onschendbaarheid verleend zou worden; een zekere hoffelijke en vriendelijke behandeling. Van een robot niet. Maar waarom had Aurora dan niet meteen een echte man gestuurd? Waarom zo wanhopig op een imitatieman gokken? Het antwoord drong zich onmiddellijk aan Baley op. Een echte man van Aurora, een echte Kosmiet, zou er wel voor passen om zo intensief en zo lang met een Aardebewoner op te trekken.
Maar als dat allemaal waar was, waarom zou Solarie een enkele moord dan zo belangrijk vinden dat het toestond dat een Aardebewoner en een Auroraan naar de planeet kwamen?
Baley voelde zich alsof hij in een val was gelopen. Solarie was een val waar hij door zijn opdracht in was beland. Hij zat in de val van het gevaar dat de Aarde bedreigde, in de val van een omgeving die hij nauwelijks kon verdragen, in de val van een verantwoordelijkheid waaraan hij zich niet kon onttrekken. En, alsof dat nog niet genoeg was, zat hij in de val van een Kosmitisch conflict waarvan hij niets begreep.
4. Beeld van een vrouw
Eindelijk sliep hij in. Wanneer hij precies in slaap was gevallen herinnerde hij zich niet meer. Er was alleen een periode geweest waarin zijn gedachten vluchtiger werden en toen glansden de hoofdplank van het bed en het plafond in een koel daglicht. Hij keek op zijn horloge. Er waren uren verstreken. De robots die het huishouden deden hadden gevonden dat het tijd voor hem werd om wakker te worden en hadden dienovereenkomstig gehandeld. Hij vroeg zich af of Daneel wakker was en meteen besefte hij het onlogische van die gedachte. Daneel kon niet slapen. Baley vroeg zich af of hij slaap had gesimuleerd, als een deel van de rol die hij speelde. Had hij zich uitgekleed en nachtkledij aangetrokken? Alsof hij een seintje had gekregen kwam Daneel binnen. ‘Goedemorgen, Partner Elijah.’ De robot was helemaal gekleed en zijn gezicht stond in een volmaakte rust. Hij zei: ‘Heb je goed geslapen?’