Выбрать главу

‘Ik geloof,’ zei Daneel, ‘dat deze robot jouw vraag niet begrijpt. Ik geloof dat op Solarie dezelfde naam niet meer dan eenmaal voor kan komen. Bij de geboorte worden de namen geregistreerd en alleen een naam die op het moment niet gebruikt wordt mag genomen worden.’

‘Goed,’ zei Baley, ‘zo leren we elke minuut wat. Hoor eens, jongen, je vertelt me maar wat ik doen moet, geef me het verbindingspatroon, of hoe je het ook noemen mag, en vertrek dan.’

Er viel een merkbare pauze voor de robot antwoord gaf. Hij zei: ‘Wilt u het contact zelf maken, meneer?’

‘Jazeker.’

Daneel tikte Baley zachtjes op de arm. ‘Een ogenblikje, Partner Elijah.’

‘Ja?’

‘Ik geloof dat de robot het benodigde contact makkelijker zou kunnen maken. Het is zijn specialiteit.’ Grimmig zei Baley: ‘Ik ben er zeker van dat hij dat beter kan dan ik. Als ik het zelf doe kan ik de hele boel in het honderd laten lopen.’

Hij keek de roerloze Daneel vlak aan. ‘Toch maak ik het contact liever zelf. Geef ik de orders of niet?’ Daneel zei: ‘Jij geeft de orders, Partner Elijah, en jouw orders zullen, voor zover de Eerste Wet dat toestaat, gehoorzaamd worden. Maar, als je me toestaat, zou ik je graag over de Solarische robots willen vertellen wat ik ervan weet. De robots op Solarie zijn veel meer gespecialiseerd dan die op de andere werelden. Hoewel Solarische robots fysiek tot veel in staat zijn, zijn ze mentaal vooral uitgerust voor een bepaald soort werk. Om taken te vervullen die buiten hun speciale gebied vallen is het hoge potentieel vereist dat geproduceerd wordt door een directe toepassing van een van de Drie Wetten. Daar staat tegenover dat het niet uitvoeren van de taak waar zij voor uitgerust zijn ook de directe toepassing van de Drie Wetten vergt.’

‘Goed, dus een directe opdracht van mij activeert dan de Tweede Wet?’

‘Precies. Maar het opgeroepen potentieel is ‘onprettig’ voor de robot. Normaal doet dat niet ter zake omdat een Solarier zich bijna nooit bemoeit met het dagelijkse werk van een robot. In de eerste plaats zou hij er niet voor voelen robot-werk te doen en in de tweede plaats zou het ook niet nodig zijn.’

‘Probeer je me nou te vertellen, Daneel, dat het een robot onaangenaam treft als ik zijn werk doe?’

‘Zoals je weet, Partner Elijah, is pijn in de menselijke betekenis niet van toepassing op de reacties van een robot.’ Baley haalde zijn schouders op. ‘Wat dan wel?’

‘Toch,’ vervolgde Daneel, ‘is wat de robot doormaakt even storend als pijn voor een mens is, voor zover ik dat kan beoordelen.’

‘Maar,’ zei Baley, ‘ik ben geen Solarier. Ik ben een Aardebewoner. Ik zie robots niet graag doen wat ik zelf wil doen.’

‘Bedenk ook,’ zei Daneel, ‘dat het in verwarring brengen van een robot door onze gasten beschouwd kan worden als een onhoffelijk gebaar, omdat er in een maatschappij als deze min of meer strakke opvattingen moeten heersen over hoe een robot wel en niet behandeld moet worden. Het beledigen van onze gastheren zou onze taak nauwelijks verlichten.’

‘Goed,’ zei Baley, ‘laat de robot zijn gang gaan.’ Hij leunde achterover. Het voorval had zijn nut gehad. Het was een goed voorbeeld van hoe meedogenloos een robotische maatschappij kon zijn. Als ze er eenmaal waren, kon je niet zo makkelijk meer van robots afkomen, en een mens die ze zelfs maar tijdelijk kwijt wilde ontdekte dat dat niet kon. Met half gesloten ogen zag hij hoe de robot de muur naderde. Laat de sociologen op Aarde nadenken over wat er zojuist gebeurd is en laat ze hun conclusies trekken. Hij begon zo zijn eigen ideeen te krijgen. Een halve muur gleed opzij en het controlepaneel dat daardoor vrij kwam zou in de energiecentrale van een Stadswijk niet misstaan hebben. Baley kreeg trek in een pijp. Bij de instructie was hem verteld dat roken op niet-rokend Solarie een verschrikkelijke inbreuk op de etiquette zou zijn en hij had zelfs zijn rantsoentje niet mee mogen nemen. Hij zuchtte. Er waren momenten waarop het gevoel van een pijpensteel tussen zijn tanden en de warme kop in zijn hand oneindig geruststellend zou zijn.

De robot werkte snel, hier een variabele weerstand iets verstellend, daar met een snelle druk van de vingers een versterkend krachtveld in het juist patroon duwend. Daneel zei: ‘Er moet eerst een seintje gegeven worden aan het individu dat men wil kijken. Een robot, natuurlijk, ontvangt de boodschap. Als het individu er is en wil ontvangen dan wordt er volledig contact gemaakt.’

‘Zijn al die knoppen nou echt nodig?’ vroeg Baley. ‘De robot raakt het grootste deel van het paneel nauwelijks aan.’

‘Mijn inlichtingen daarover zijn onvolledig, Partner Elijah. Maar het is nodig om, bij gelegenheid, meervoudige of mobiele ontvangst te kunnen arrangeren. Vooral het laatste vereist een gecompliceerd en voortdurend schakelen.’ De robot zei: ‘Meesters, het contact is gemaakt en goedgekeurd. Als u gereed bent zal het voltooid worden.’

‘Klaar,’ gromde Baley, en alsof het woord een signaal was, baadde de halve kamer plotseling in licht. Onmiddellijk zei Daneeclass="underline" ‘Ik heb de robot vergeten te zeggen dat alle zichtbare openingen naar buiten afgeschermd moesten worden. Dat spijt me en we moeten…’

‘Laat maar,’ zei Baley huiverend. ‘Ik behandel dit. Houd je erbuiten.’

Het was een badkamer waar hij naar keek, dat maakte hij tenminste op uit wat hij zag. Aan het ene eind was, vermoedde hij, een soort kaptafel en hij stelde zich een robot (of robots?) voor die efficient en snel alle kleinigheden van een vrouwenkapsel verzorgden, en van de andere uiterlijkheden die het beeld uitmaakten dat zij de wereld presenteerde. Sommige apparaten en uitrustingsstukken kon hij niet plaatsen. Het was niet te zeggen waar ze voor dienden zonder ze ooit in bedrijf te hebben gezien. In de muren was een ingewikkeld patroon gewerkt dat er bijna uitzag als het een of andere natuurlijke ding vlak voordat het in een abstractie vervluchtigde. Het resultaat was aangenaam en bijna hypnotisch door de manier waarop het alle aandacht opeiste.

Wat een douchecel zou kunnen zijn, een grote, was niet afgeschermd door iets dat er tastbaar uitzag, maar meer door een truc met licht dat een muur van glinsterende ondoorzichtigheid vormde. Er was geen mens te zien. Baleys blik gleed naar de vloer. Waar eindigde zijn kamer en waar begon de andere? Dat was eenvoudig te zeggen. Er was een lijn waar de kwaliteit van het licht veranderde en daar moest het zijn.

Hij liep naar de lijn en stak, na een korte aarzeling, zijn hand naar de andere kant. Hij voelde niets, niets anders dan wanneer hij zijn hand in een van de primitieve Aardse trimensionals gestoken zou hebben. Daar zou hij tenminste zijn eigen hand nog gezien hebben; onscherp, misschien, en door het beeld heen, maar hij zou hem gezien hebben. Hier was hij hem helemaal kwijt. Voor zijn ogen eindigde zijn arm abrupt bij de pols. En als hij nu eens helemaal over de lijn zou stappen? Waarschijnlijk zou hij niet meer kunnen zien. Hij zou in een totaal zwarte wereld zijn. De gedachte aan zo’n doeltreffende omslotenheid was bijna prettig. Een stem sneed de draad van zijn gedachten door. Hij keek op en met een bijna onhandige haast stapte hij achteruit.

Gladia Delmarre sprak. Dat nam Baley tenminste aan. Het bovenste deel van het flikkerende licht voor de douchecel was verdwenen en een hoofd was duidelijk zichtbaar. Het hoofd glimlachte naar Baley. ‘Ik zei goedendag, en het spijt me dat ik u heb laten wachten. Ik ben zo droog.’ Zij had een driehoekig gezicht, tamelijk breed bij de jukbeenderen (die vooruitstaken als zij glimlachte) en met een zachte lijn via volle lippen naar een smalle kin toe versmallend. Haar hoofd was hoog boven de grond. Baley schatte haar op een meter zestig. (Dat was niet typisch. Tenminste niet volgens Baley’s opvattingen. Kosmitische vrouwen werden verondersteld nogal lang en statig te zijn). Ook was haar haar niet Kosmitisch bronskleurig. Het was lichtbruin, tegen geel aan, en tamelijk lang. Op het moment stond het uit in wat Baley dacht dat een stroom warme lucht zou zijn. Het hele beeld was zeer aangenaam.