Выбрать главу

‘Ik moet alle mogelijke vragen stellen. Zo wil ik bijvoorbeeld weten of het je verdriet doet dat je man dood is.’ Met een berekende brutaliteit voegde hij eraan toe: ‘Het lijkt er niet erg op.’

Zij keek hem hooghartig aan. ‘Het doet mij altijd verdriet als er iemand sterft, vooral als hij jong en nuttig is.’

‘En maakt het feit dat hij jouw man was daar geen verschil in?’

‘Hij was mij toegewezen en, nou, we zagen elkaar volgens het rooster en… en…’ — ze begon gejaagd te praten — ‘en als je het dan per se moet weten, kinderen hebben we niet omdat er ons nog geen waren toegewezen. Ik zie niet in wat dat allemaal te maken heeft met het hebben van verdriet over iemand die dood is.’

Misschien had het er niets mee te maken, dacht Baley. Dat hing van de sociale aspecten van het leven af en daar was hij niet mee bekend.

Hij veranderde van onderwerp. ‘Er is mij verteld dat je de omstandigheden waaronder de moord plaatsvond persoonlijk hebt gezien.’

Zij leek een ogenblik gespannen te worden. ‘Ik — heb het lijk ontdekt. Moet ik dat zo zeggen?’

‘Dus bij de moord zelf ben je niet geweest?’

‘Oh nee,’ zei ze slapjes.

‘Goed, als je me nu eens vertelde wat er gebeurd is. Neem er de tijd voor en gebruik je eigen woorden.’ Hij leunde achterover en zette zich tot luisteren. Zij begon: ‘Het was op drie-twee van de vijfde —’

‘Wanneer was dat in Standaardtijd?’ vroeg Baley vlug. ‘Dat zou ik echt niet weten. Dat kun je wel nagaan, denk ik.’

Haar stem begon te trillen en haar ogen waren groot geworden. Zij waren een beetje te grijs om blauw genoemd te kunnen worden, merkte hij op.

Zij zei: ‘Hij kwam naar mijn vertrekken. Het was een zie-dag volgens het rooster en ik wist dat hij zou komen.’

‘Kwam hij altijd op de aangegeven dag?’

‘Oh ja. Hij was een heel gewetensvol mens, een goede Solarier. Hij spijbelde nooit op een toegewezen dag en kwam altijd op dezelfde tijd. Natuurlijk bleef hij niet lang. Er zijn ons geen kind- ’

Zij kon het woord er niet uitbrengen. Baley knikte. ‘Hoe dan ook.’ zei zij, ‘hij kwam altijd op dezelfde tijd, weet je, zodat alles prettig zou verlopen. We praatten een paar minuten met elkaar; zien is een verschrikking, maar hij praatte altijd heel normaal met me. Zo was hij nu eenmaal. Dan ging hij weg om zich met het een of ander project bezig te houden waar hij bij betrokken was; ik weet niet precies wat. Hij had een speciaal laboratorium in mijn deel van het huis waar hij zich terug kon trekken op zie-dagen. In zijn eigen appartementen had hij natuurlijk een veel groter.’ Baley vroeg zich af wat hij in die laboratoria deed. Fetologie, misschien, wat dat dan ook zijn mocht. Hij zei: ‘Zag hij er op de een of andere manier ongewoon uit? Zorgelijk?’

‘Nee. Nee. Hij maakte zich nooit zorgen.’ Zij begon bijna een beetje te lachen, maar slikte dat het laatste moment in. ‘Hij had altijd een volmaakte zelfbeheersing, zoals jouw vriend daar.’ Even wees haar kleine hand naar Daneel, die geen spier vertrok. ‘Juist. Ga verder.’

Gladia ging niet verder. In plaats daarvan fluisterde zij: ‘Vind je het goed als ik wat te drinken laat komen?’

‘Ga gerust je gang.’

Gladia’s arm gleed even langs de stoelleuning. Binnen een minuut kwam er een robot zwijgend binnen en had zij een warme drank (Baley kon de damp zien) in haar hand. Zij sipte er langzaam aan en zette het glas toen neer. Zij zei: ‘Zo gaat het beter. Mag ik eens een persoonlijke vraag stellen?’ Baley zei: ‘Dat mag je altijd.’

‘Nou, ik heb een boel over de Aarde gelezen. Het heeft me altijd geinteresseerd, weet je. Het is zo’n rare wereld.’ Zij stokte en voegde er onmiddellijk aan toe: ‘Dat bedoelde ik niet.’

Baley fronste zijn wenkbrauwen een beetje. ‘Elke wereld is raar voor mensen die er niet wonen.’

‘Ik bedoel dat het anders is, weet je. Hoe dan ook, ik wil een onbeschaamde vraag stellen. Tenminste, ik hoop dat hij niet onbeschaamd is voor een Aardebewoner. Een Solarier zou ik het natuurlijk nooit vragen. Voor geen geld ter wereld.’

‘Wat, Gladia?’

‘Over jou en je vriend — meneer Olivaw, is het niet?’

‘Ja’……

‘Jullie tweeen kijken niet, he?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Ik bedoel elkaar. Jullie zien. Jullie zijn daar allebei.’

Baley zei: ‘We zijn lichamelijk bij elkaar. Ja.’

‘Je zou hem aan kunnen raken als je dat wilde.’

Inderdaad.’

Zij keek van de een naar de ander en zei: ‘Oh.’

Dat kon van alles betekenen. Walging? Afkeer? Baley speelde met het idee om op te staan, naar Daneel te lopen en zijn hand vlak tegen Daneel’s gezicht te drukken. Het zou interessant zijn om haar reactie te zien. Hij zei: ‘Je — was me aan het vertellen wat er gebeurd is op de dag dat je man je kwam opzoeken.’

Hij was er nagenoeg zeker van dat haar uitweiding, hoe interessant die op zich ook geweest mocht zijn voor haar, voornamelijk werd veroorzaakt door het verlangen om juist dat onderwerp te vermijden.

Zij nam weer een slok uit haar glas. Toen: ‘Er valt niet veel te vertellen. Ik zag dat hij het druk had, en ik wist dat hij het druk zou hebben, in elk geval, omdat hij altijd met de een of andere constructieve arbeid bezig was, en dus ging ik terug naar mijn eigen werk. Toen, misschien vijftien minuten later, hoorde ik een schreeuw.’

Er viel een stilte en Baley spoorde haar aan. ‘Wat voor een schreeuw?’

Zij zei: ‘Van Rikaine. Van mijn man. Alleen maar een schreeuw. Geen woorden. Een soort angstschreeuw. Nee! Verbazing, schrik. Zoiets. Ik had hem nooit eerder horen schreeuwen.’

Zij drukte haar handen tegen haar oren alsof zij zelfs de herinnering aan de schreeuw buiten wilde sluiten en haar badmantel gleed langzaam omlaag tot op haar heupen. Zij merkte het niet en Baley keek strak naar zijn notitieboekje. Hij zei: ‘Wat deed jij toen?’

‘Ik rende. Ik rende. Ik wist niet waar hij was…’

‘Ik dacht dat je zei dat hij naar het laboratorium was gegaan dat hij in jouw deel van het huis had.’

‘Dat was ook zo, E-Elijah, maar ik wist niet waar dat was. Niet precies in elk geval. Ik ging er nooit heen. Het was van hem. Ik wist ongeveer in welke richting het moest zijn. Het was ergens aan de westkant, maar ik was zo overstuur dat ik er zelfs niet aan dacht een robot te laten komen. Toen ik er kwam — op de een of andere manier heb ik het toch gevonden — was hij dood.’

Zij hield plotseling op en tot Baley’s grote ongenoegen boog zij haar hoofd en begon te huilen. Zij deed geen poging om haar gezicht te verbergen. Zij sloot haar ogen alleen maar en tranen biggelden langs haar wangen. Zij maakte geen enkel geluid. Haar naakte schouders trilden.

Toen opende zij haar ogen en keek hem door een waas van tranen aan. ‘Ik had nog nooit eerder een dode gezien. Hij was helemaal bloederig en zijn hoofd was… gewoon… helemaal… Ik zag kans een robot te laten komen en hij riep anderen en ik denk dat zij voor mij en Rikaine gezorgd hebben. Ik weet het niet meer. Ik…’

Baley zei: ‘Wat bedoel je met voor Rikaine zorgen?’

‘Dat ze hem weghaalden en de zaak schoonmaakten.’ Er was een spoortje van verontwaardiging in haar stem, de vrouw die zich zorgen maakte om de staat waarin haar huis verkeerde. ‘Het was een bende.’

‘En wat is er met het lijk gebeurd?’

Zij schudde haar hoofd. ‘Dat weet ik niet. Verbrand, denk ik. Zoals alle lijken.’

‘Heb je de politie niet gewaarschuwd?’

Zij keek hem niet begrijpend aan en Baley dacht: Geen politie!

Hij zei: ‘Ik neem aan dat je het iemand verteld hebt. De mensen zijn er achtergekomen.’

Zij zei: ‘De robots hebben een dokter gewaarschuwd. En ik moest Rikaine’s werkplaats op de hoogte stellen. De robots daar moesten weten dat hij niet meer terug zou komen.’