‘De dokter was voor jou bestemd, neem ik aan.’ Zij knikte. Voor het eerst scheen zij de rond haar heupen gedrapeerde badmantel op te merken. Zij trok hem omhoog en mompelde verstrooid: ‘Het spijt me. Het spijt me.’ Baley voelde zich ongemakkelijk toen hij haar daar zo hulpeloos zag zitten, huiverend, haar gezicht vertrokken van afschuw over wat zij zich herinnerde.
Zij had nog nooit eerder een dode gezien. Zij had nooit bloed gezien en een verbrijzelde schedel. En de man-vrouwrelatie op Solarie mocht dan wel iets gerings en oppervlakkigs zijn, het bleef een dood mens waar zij mee geconfronteerd werd.
Baley wist nauwelijks wat hij nu nog moest zeggen of doen. Hij had de neiging zijn verontschuldigingen aan te bieden, maar als politieman deed hij alleen maar zijn plicht. Maar op deze wereld was er geen politie. Zou zij begrijpen dat dit zijn plicht was?
Langzaam, en zo vriendelijk als hij maar kon, zei hij: ‘Gladia, heb je verder nog iets gehoord? Behalve de schreeuw van jouw man?’
Zij keek op, haar gezicht knap als steeds, ondanks de duidelijke wanhoop — of misschien wel juist daarom. Zij zei: ‘Niets.’
‘Geen rennende voetstappen? Geen andere stem?’ Zij schudde haar hoofd. ‘Ik heb niets gehoord.’
‘Toen je je man vond, was hij toen helemaal alleen? Waren jullie tweeen de enigen daar?’
‘Ja-’
‘Geen tekenen die erop wezen dat er iemand anders was geweest?’
‘Niet voor zover ik zien kon. Ik zie trouwens niet in hoe daar uberhaupt iemand anders kon zijn geweest.’
‘Waarom zeg je dat?’
Een ogenblik keek zij gechoqueerd. Toen zij ze mat: ‘Jij bent van de Aarde. Dat vergeet ik steeds maar. Nou, gewoon dat daar niemand geweest kon zijn. Behalve mij zag mijn man nooit iemand. Rikaine niet. Hij was erg streng; helemaal volgens de regels.’
‘Het hoeft niet met zijn instemming te zijn gebeurd. Als er nu eens iemand was gekomen die niet uitgenodigd was, iemand waar je man niets van wist? Of hij het wilde of niet, zo’n indringer had hij moeten zien, al hield hij zich nog zo strikt aan de regels.’
Zij zei: ‘Misschien, maar hij zou meteen robots geroepen hebben om de man te laten verwijderen. Dat zou hij zeker! Bovendien zou niemand het in zijn hoofd halen om te proberen zonder uitnodiging mijn man te zien. Zoiets kan ik me niet voorstellen. En Rikaine zou zeker niemand uitnodigen om hem te zien. Dat is een belachelijk idee.’ Zacht zei Baley: ‘Jouw man werd vermoord door een slag op zijn hoofd, nietwaar? Dat moet je toegeven.’
‘Ik denk van wel. Hij was… helemaal…’
‘Het gaat me op het ogenblik niet om de bijzonderheden. Was er iets in de ruimte dat wees op een mechanische toestand waarmee iemand door afstandsbediening zijn schedel zou hebben kunnen verbrijzelen?’
‘Natuurlijk niet. Tenminste niet dat ik gezien heb.’
‘Als er zoiets geweest was had je het wel gezien denk ik. Daaruit volgt dat er een hand was die iets vasthield waarmee een menselijke schedel verbrijzeld kan worden en dat die hand daarmee sloeg. Om dat te kunnen doen moet er iemand geweest zijn die dichter dan twee meter bij je man stond. Iemand heeft hem dus opgezocht.’
‘Dat zou niemand doen,’ zei zij ernstig. ‘Een Solarier ziet nu eenmaal niemand.’
‘Een Solarier die in staat is een moord te begaan zou toch niet terug deinzen voor een beetje zien?’ (Het klonk hem twijfelachtig in de oren. Op Aarde had hij het geval mee gemaakt van een volmaakt gewetenloze moordenaar die alleen gepakt kon worden omdat hij het niet op kon brengen de regel van absolute stilte in de gemeenschappelijke badkamer te overtreden.) Gladia schudde haar hoofd. ‘Je begrijpt niets van het zien. Aardebewoners zien wie ze maar willen wanneer ze maar willen, dus kun je het niet begrijpen…’
Nieuwsgierigheid scheen in haar de overhand te krijgen. Haar ogen lichtten een beetje op. ‘Zien is voor jou helemaal normaal, he?’
‘Ik heb er nooit zo bij stil gestaan,’ zei Baley. ‘Het hindert je niet?’
‘Waarom zou het?’
‘Nou, de films zeggen daar niets over, en ik heb altijd willen weten… Mag ik iets vragen?’
‘Ga je gang,’ zei Baley onverstoorbaar. ‘Is jou een vrouw toegewezen?’
‘Ik ben getrouwd. Van dat toewijzen weet ik niets.’
‘En ik weet dat je je vrouw ziet wanneer je maar wilt, en zij jou — en geen van beiden zien jullie er iets bijzonders in.’ Baley knikte.
‘Als je haar nu ziet, veronderstel dat je alleen maar wilt…’ Zij hief haar handen naast haar hoofd en zweeg alsof ze naar de juiste uitdrukking zocht. Zij probeerde het opnieuw: ‘Kunnen jullie gewoon — altijd…’ Zij liet de zin niet op zijn pootjes terecht komen. Baley probeerde niet om haar te helpen. Zij zei: ‘Nou ja, het doet er ook niet toe. Ik vraag me af waarom ik jou nu met dit soort dingen zit lastig te vallen. Ben je klaar met me?’ Ze keek alsof ze zo weer in huilen uit zou barsten.
Baley zei: ‘Probeer het nog een keer, Gladia. Vergeet even dat niemand je man kon zien. Neem even aan dat iemand hem gezien heeft. Wie zou dat geweest kunnen zijn?’
‘Het heeft geen zin daarnaar te raden. Het zou niemand kunnen zijn.’
‘Toch moet het iemand zijn. Agent Gruer zegt dat er reden is om een bepaald iemand te verdenken. Je ziet dus dat er iemand moet zijn.’
Een vreugdeloos glimlachje gleed over het gezicht van het meisje. ‘Ik weet wie hij denkt dat het gedaan heeft.’
‘Goed dan. Wie?’
Zij legde een kleine hand op haar borst. ‘Ik.’
6. Verwerping van een theorie
‘Ik zou zeggen, Partner Elijah,’ zei Daneel, die plotseling begon te spreken, ‘dat dat een voor de hand liggende conclusie is.’
Baley wierp een verbaasde blik op zijn robotpartner. ‘Waarom voor de hand liggend?’ vroeg hij. ‘De dame zelf,’ zei Daneel, ‘beweert dat zij de enige was die haar man zag. De sociale situatie op Solarie is zodanig dat zelfs zij niets anders aannemelijk kan maken. Voor Agent Gruer is het redelijk, en zelfs onontkoombaar, om te geloven dat een Solarische man alleen door zijn vrouw wordt gezien. Aangezien slechts een persoon binnen gezichtsbereik kon zijn kon slechts een persoon de slag toebrengen en slechts een persoon kon de moordenaar zijn. Of moordenares, liever. Agent Gruer zei, zoals je je zult herinneren, dat er maar een persoon was die het gedaan kon hebben. Ieder ander verwierp hij als onmogelijk. Nietwaar?’
‘Hij zei ook,’ zei Baley, ‘dat die ene persoon het ook niet gedaan kon hebben.’
‘Waarmee hij waarschijnlijk bedoelde dat er geen wapen is gevonden op de plaats van de misdaad. Mevrouw Delmarre zou die tegenstrijdigheid wellicht kunnen verklaren.’ Hij gebaarde met een koele robotische beleefdheid naar waar Gladia zat, nog steeds op de juiste brandpuntsafstand, met neergeslagen ogen en samengeperste lippen. Jehoshaphat, dacht Baley, we vergeten de dame. Misschien was het zijn ergernis die hem haar had doen vergeten. Het was Daneel die hem ergerde, dacht hij, met zijn emotieloze benadering van problemen. Hij bleef er niet bij stil staan om het uit te pluizen.
Hij zei: ‘Dat was het voor het moment, Gladia. Hoe je dat ook doet, verbreek het contact. Tot ziens.’ Zacht zei zij: ‘Soms zegt men ‘Uitgekeken’, maar ik hoor ‘tot ziens’ liever. Je ziet eruit alsof je in de war bent, Elijah. Dat spijt me, omdat ik eraan gewend ben dat mensen denken dat ik het gedaan heb; wees daar dus maar niet in de war van.’
Baley zei: ‘Heb je het gedaan, Gladia?’
‘Nee,’ zei zij kwaad.
‘Tot kijk, dan.’
Met de boosheid nog niet helemaal van haar gezicht was zij verdwenen. Maar Baley kon nog een ogenblik het effect van die rustige, buitengewone, grijze ogen voelen. Zij mocht dan wel zeggen dat zij eraan gewend was dat de mensen haar als een moordenares beschouwden, maar dat was duidelijk een leugen. Haar woede sprak duidelijker taal dan haar woorden. Baley vroeg zich af tot hoeveel andere leugens zij in staat was.