Hartelijk zei Minnim: ‘Ga zitten, Baley. Rook je?’
‘Alleen pijp, meneer,’ zei Baley.
Hij haalde hem tegelijk voor de dag en Minnim duwde de sigaar die hij al half tevoorschijn had gehaald weer terug. Baley had meteen spijt. Een sigaar was beter dan niets en hij zou het geschenk op prijs hebben gesteld. Zelfs het grotere tabaksrantsoen dat zijn recente bevordering van C-5 naar C-6 met zich mee had gebracht was nu niet direct genoeg voor een onbeperkt aantal pijpjes.
‘Steek gerust op, als je wilt,’ zei Minnim, die met een soort vaderlijk geduld wachtte terwijl Baley zorgvuldig een hoeveelheid tabak afmat en in zijn pijp stopte. Met zijn ogen op de pijp gericht zei Baley: ‘Er is mij niet gezegd waarom ik naar Washington moest komen, meneer,’
‘Dat weet ik,’ zei Minnim. Hij glimlachte. ‘Ik kan je dat meteen wel vertellen. Je wordt tijdelijk overgeplaatst.’
‘Buiten New York?’
‘Een heel eind.’
Baley trok zijn wenkbrauwen op en keek peinzend voor zich uit.
‘Hoe tijdelijk, meneer?’
‘Dat weet ik niet precies.’
Baley besefte de voor- en nadelen van overplaatsing. Als tijdelijk inwoner van een andere Stad zou hij waarschijnlijk een beter leven hebben dan dat waar zijn officiele rang hem recht op gaf. Aan de andere kant zou het hoogst onwaarschijnlijk zijn, dat zijn vrouw Jessie en hun zoon, Bentley, mee zouden mogen. Zeker, ginds in New York zou goed voor ze gezorgd worden, maar Baley was huiselijk van aard en de gedachte aan een scheiding stemde hem niet opgewekt. Ook betekende een overplaatsing een bepaalde taak, wat zo gek niet was, en een verantwoordelijkheid die een individuele rechercheur gewoonlijk niet te dragen kreeg, wat minder aangenaam zou kunnen zijn. Nog niet zoveel maanden terug had Baley de verantwoordelijkheid voor een onderzoek naar een moord op een Kosmiet overleefd. Het vooruitzicht op nog zo’n zaakje, of iets wat er op leek, maakte hem niet bepaald enthousiast.
Hij zei: ‘Zou u me willen vertellen waar ik heen moet? Het doel van de overplaatsing? Waar gaat het allemaal om?’ Hij probeerde het ‘hele eind’ van de Staatssecretaris te schatten en sloot weddenschapjes met zich zelf af over zijn nieuwe operatiebasis. Het ‘Een heel eind’ had nogal nadrukkelijk geklonken en Baley dacht: Calcutta? Sydney? Toen zag hij dat Minnim tenslotte toch maar een sigaar pakte en die zorgvuldig opstak.
Baley dacht: Jehoshaphat! Het kost hem moeite om het me te vertellen. Hij wil het niet zeggen.
Minnim nam zijn sigaar uit zijn mond. Hij keek naar de rook en zei: ‘Het Ministerie van Justitie plaatst je tijdelijk over naar Solarie.’ Een ogenblik zocht Baley naar een denkbeeldige plaatsbepaling: Solarie, Azie; Solarie, Australie…? Toen stond hij op van zijn stoel en zei benauwd: ‘U bedoelt, een van de Bui ten werelden?’ Minnim ontweek Baley’s ogen. ‘Precies!’ Baley zei: ‘Maar dat is onmogelijk. Op een Buitenwereld zouden ze geen enkele Aardbewoner toelaten.’
‘Dat kan veranderen met de omstandigheden, rechercheur Baley. Er is een moord gepleegd op Solarie.’ Baley’s lippen krulden zich automatisch tot een soort glimlach. ‘Valt dat niet even buiten onze jurisdictie?’
‘Zij hebben om hulp gevraagd.’
‘Van ons? Van de Aarde?’ Baley werd heen en weer geslingerd tussen verbijstering en ongeloof. Dat een Buitenwereld tegenover de Aarde een andere houding innam dan die van minachting voor de versmade moederplaneet of van, op zijn gunstigst, een patroniserende welwillendheid, was onvoorstelbaar. Om hulp vragen? ‘Van de Aarde?’ herhaalde hij.
‘Ongebruikelijk,’ gaf Minnim toe, ‘maar nu is het gebeurd. Zij willen dat een Aardse detective aan de zaak gezet wordt. Er is op de hoogste niveaus via diplomatieke kanalen overleg over gepleegd.’
Baley ging weer zitten. ‘Waarom ik? Ik ben geen jonge man. Ik ben drieenveertig. Ik heb een vrouw en een kind. Ik kan niet van de Aarde weg.’
‘Dat hebben wij niet uitgemaakt, rechercheur. Er is nadrukkelijk om u gevraagd.’
‘Om mij?’
‘Rechercheur Elijah Baley, C-6, van de New Yorkse politie. Ze wisten wat ze wilden. Het zal u duidelijk zijn waarom.’ Koppig zei Baley: ‘Ik ben niet geschikt.’
‘Zij vinden van wel. De manier waarop u die moordzaak met die Kosmiet hebt behandeld is ze kennelijk niet ontgaan.’
‘Of ze een juiste indruk hebben gekregen is de vraag. Het heeft er vast beter uitgezien dan het eigenlijk was.’ Minnim haalde zijn schouders op. ‘Hoe dan ook, ze hebben om u gevraagd en wij hebben er in toegestemd om u te sturen. U wordt overgeplaatst. Alle papieren zijn al in orde gemaakt en u moet gaan. Tijdens uw afwezigheid zal er op C-7 niveau voor uw vrouw en kind worden gezorgd, want dat zal uw tijdelijke rang zijn voor de duur van deze opdracht.’ Hij laste een veelbetekende stilte in. ‘Als u uw taak naar genoegen uitvoert zou dat voorgoed uw rang kunnen blijven.’
liet ging Baley allemaal te vlug. Hier kon niets van inkomen. Hij kon niet van de Aarde weg. Zagen ze dat dan niet?
Hij hoorde zichzelf vragen, met een vlakke stem die hem gekunsteld in de oren klonk: ‘Wat voor moord? Wat waren de omstandigheden? Waarom kunnen ze het zelf niet opknappen?’
Met zijn goed verzorgde handen verplaatste Minnim wat dingetjes op zijn bureau. Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik weet niets over de moord. Ik ken de omstandigheden niet.’
‘Maar wie dan wel, meneer? U verwacht toch niet dat ik daar zo maar op de bonnefooi heen ga?’ En weer die wanhopige innerlijke stem: Maar ik kan niet weg van de Aarde. ‘Niemand weet er iets van. Niemand op Aarde. De Solariers hebben het ons niet verteld. Dat zal uw taak zijn; uitzoeken wat er zo belangrijk aan die moord is dat zij een Aardebewoner willen hebben om hem op te lossen. Of, tenminste, dat zal een deel van uw taak zijn.’ Baley was wanhopig genoeg om te zeggen: ‘Maar als ik nu eens weiger?’ Natuurlijk kende hij het antwoord. Hij wist precies wat declassificatie voor hem zou betekenen en, meer nog, voor zijn gezin. Minnim zei niets over declassificatie. Hij zei zacht: ‘U kunt niet weigeren, rechercheur. Er ligt werk op u te wachten.’
‘Voor Solarie? Laat ze toch opvliegen.’
‘Voor ons, Baley. Voor ons.’ Minnim zweeg. Toen ging hij verder: ‘U weet in welke positie de Aarde verkeert ten opzichte van de Kosmieten. Daar hoef ik niet over uit te weiden,’
Baley kende de situatie, zoals ieder mens op Aarde. De vijftig Buitenwerelden, met samen een veel kleiner inwonertal dan de Aarde alleen, hadden niettemin een militair potentieel dat misschien wel honderd keer zo groot was. Met hun onderbevolkte werelden die gebaseerd waren op een positronische roboteconomie was hun energieproductie per hoofd duizenden malen groter dan die van de Aarde. En het was de hoeveelheid energie die elk afzonderlijk mens kon produceren waar de militaire macht van afhing, de levensstandaard, het geluk, en de hele rest.
Minnim zei: ‘Een van de factoren die er toe bijdragen om ons in die positie te houden is onwetendheid. Doodgewoon.
Onwetendheid. De Kosmieten weten alles van ons af. Ze zenden genoeg missies naar de Aarde, Joost mag weten hoeveel. Wij weten over hen alleen wat ze ons zelf vertellen. Geen enkele Aardbewoner heeft ooit ook maar een voet op een Buitenwereld gezet. Maar u zult dat gaan doen.’ Baley begon: ‘Ik kan niet…’
Maar Minnim herhaalde: ‘U zult. Uw positie zal uniek zijn. U zult op hun verzoek op Solarie zijn en een karwei opknappen dat zij u zullen opdragen. Als u terugkeert zult u over informatie beschikken die de Aarde van pas kan komen.’
Met sombere ogen keek Baley de Staatssecretaris aan. ‘U bedoelt dat ik voor de Aarde moet spioneren.’
‘Geen sprake van. U hoeft niets te doen wat ze niet van u vragen. U moet gewoon uw ogen en oren openhouden. Neem alles goed in u op! Als u terugkomt zullen er op Aarde specialisten klaar staan om uw waarnemingen te analyseren en te interpreteren.’
Baley zei: ‘Ik neem aan dat er een crisis is, meneer.’