‘Het waf water, meefter.’
‘Gewoon water? Verder niets?’
‘Gewoon water, meefter.’
‘Waar had je het vandaan gehaald?’
‘Uit de kraan, meefter.’
‘Had het al in de keuken gestaan voor je het binnenbracht?’
‘De meefter had het liever niet al te koud, meefter. Het waf een lopende opdracht dat het een uur voor de maaltijden zou worden ingefchonken.’
Hoe gemakkelijk, dacht Baley, voor wie daarvan op de hoogte was. Hij zei: ‘Laat een van de robots mij doorverbinden met de dokter die jullie meester bekijkt, zodra hij even tijd heeft. En terwijl dat gebeurt moet een ander mij uitleggen hoe de kraan werkt. Ik wil weten hoe het hier zit met de watervoorziening.’
De dokter was snel beschikbaar. Hij was de oudste Kosmiet die Baley ooit gezien had, wat, dacht Baley, betekende dat hij misschien wel over de driehonderd was. De aders lagen op zijn handen en zijn kortgeknipte haar was sneeuwwit. Hij had de gewoonte om met een nagel tegen zijn tanden te tikken, wat een klikgeluidje maakte dat Baley hinderde. Hij heette Altim Thool.
De dokter zei: ‘Gelukkig heeft hij een groot deel van de dosis opgegeven. Maar of hij het overleeft blijft nog een open vraag. Het is een tragische gebeurtenis.’ Hij zuchtte diep. ‘Wat voor vergif was het, dokter?’ vroeg Baley. ‘Ik ben bang dat ik dat niet weet.’ (Klik-klik-klik.) Baley zei: ‘Wat? Maar hoe behandelt u hem dan?’
‘Directe prikkeling van het neuromusculaire systeem om verlamming te voorkomen, maar afgezien daarvan laat ik de natuur haar loop nemen.’ Zijn gezicht, met een lichtgele huid als veel gebruikt leer van een superieure kwaliteit, had een smekende uitdrukking. ‘Wij hebben weinig ervaring met dit soort dingen. In mijn twee eeuwen praktijk kan ik me geen ander geval herinneren.’
Baley keek de ander met minachting aan. ‘U weet toch wel dat er zoiets als vergif is?’
‘Oh ja.’ (Klik-klik). ‘Algemeen bekend.’ *U hebt boekfilm naslagwerken die u daar wel iets over vertellen kunnen.’
‘Dat zou dagen kosten. Er zijn ontelbare minerale giffen. We gebruiken insecticiden in onze samenleving, en het is niet onmogelijk om aan bacterievergiften te komen. Zelfs met behulp van de beschrijvingen in de films zou het veel tijd kosten om aan het instrumentarium te komen en de technieken te ontwikkelen die nodig zijn om dat uit te zoeken.’
‘Als niemand op Solarie er iets van weet,’ zei Baley grimmig, ‘adviseer ik u om contact op te nemen met een van de andere werelden en het uit te zoeken. Intussen zou u er goed aan doen de kraan in Gruers huis op gif te onderzoeken. Ga er desnoods persoonlijk heen en doe het.’ Baley was een eerbiedwaardig Kosmiet ruw aan het opporren, was hem als een robot aan het commanderen en hij zag er zelf de ongerijmdheid niet van in. Ook de Kosmiet stribbelde niet tegen.
Twijfelend zei dr. Thooclass="underline" ‘Hoe zou de kraan vergiftigd kunnen zijn? Ik ben er zeker van dat dat niet zo is.’
‘Waarschijnlijk niet,’ gaf Baley toe, ‘maar ga het voor de zekerheid toch maar even na.’
De kraan was inderdaad een vage mogelijkheid. Uit de verklaring van de robot was het ding naar voren gekomen als een typisch stukje Solarische zelfverzorging. Alle mogelijke water kon in een reservoir stromen en naar wens bereid worden. Micro-organismen werden verwijderd, evenals dode organische bestanddelen. De juist hoeveelheid lucht werd doorgevoerd, evenals sporen van diverse ionen die het best geschikt waren voor de behoeften van het lichaam. Het was heel onwaarschijnlijk dat het een of ander vergif alle controlestadia zou passeren.
Maar als de veiligheid van het reservoir zonder omwegen werd vastgesteld zou het tijdselement duidelijk worden. Dan zou hij met het uur voor de maaltijd te maken hebben, waarin de kan met water (aan de lucht blootgesteld, dacht Baley knorrig) langzaam warm kon worden, dank zij Gruers eigenaardigheid.
Maar dr. Thool fronste en zei: ‘Maar hoe zou ik de kraan moeten testen?’
‘Jehoshaptat! Neem een dier mee. Spuit wat water dat je uit de kraan tapt in zijn aderen, of laat hem gewoon wat drinken. Gebruik je hoofd, man. Een doe hetzelfde met wat er nog in de kan zit, en als dat vergiftig is, wat haast niet anders kan, doe dan de proeven die in de naslagfilms staan. Zoek een paar eenvoudige uit. Doe iets.’
‘Wacht, wacht even. Welke kan?’
‘De kan waar het water in zat. De kan waaruit de robot de vergiftigde drank heeft geschonken.’
‘Wel, lieve help — ik veronderstel dat die wel schoongemaakt zal zijn. De huishoudelijke staf zou zoiets zeker niet ergens laten slingeren.’
Baley kreunde. Natuurlijk niet. Het was onmogelijk om bewijsmateriaal te verzamelen met ijverige robots die altijd alles weg maakten omdat dat hun huishoudelijke taak was. Hij had natuurlijk opdracht moeten geven het te bewaren, maar deze samenleving was de zijne niet en hij reageerde er nooit behoorlijk op. Jehoshaphat!
Eindelijk kwam het bericht dat het landgoed van Gruer helemaal doorzocht was; er was geen spoor van de aanwezigheid van een onbevoegd persoon gevonden.
Daneel zei: ‘Dat compliceert de puzzel nogal, Partner Elijah, omdat er dan niemand over schijnt te blijven voor de rol van gifmenger.’
Baley, in gedachten verzonken, hoorde hem nauwelijks. Hij zei: ‘Wat?… Helemaal niet. Helemaal niet. Het heldert de zaak op.’
Hij verklaarde zich niet nader omdat hij wel wist dat Daneel dat, waarvan Baley zeker wist dat het de waarheid was, niet zou kunnen begrijpen of geloven.
En Daneel vroeg al evenmin om zo’n verklaring. Zo’n opdringerigheid zou trouwens ook hoogst onrobotisch zijn geweest.
Rusteloos ijsbeerde Baley heen en weer, bang voor het naderen van de slaapperiode, als zijn angsten voor de open ruimte weer de kop op zouden steken en zijn heimwee naar de Aarde zou toenemen. Hij voelde een bijna koortsige behoefte om van alles te laten gebeuren.
Tegen Daneel zei hij: ‘Ik zou net zo goed nog eens naar mevrouw Delmarre kunnen gaan kijken. Laat de robot contact maken.’
Ze liepen naar de kijkruimte en Baley keek toe hoe een robot met handige metalen vingers aan het werk ging. Hij keek door een waas van vertroebelende gedachten, die plaats maakten voor een verbazing die aan schrik grensde, toen een tafel, uitvoerig voor het diner gedekt, plotseling de halve kamer vulde.
Gladia’s stem zei: ‘Hallo.’ Een moment later stapte zij het beeld in en ging zitten. ‘Kijk niet zo verbaasd, Elijah. Het is gewoon etenstijd. En ik ben heel zorgvuldig gekleed.’ Dat was ze. De dominerende kleur van haar jurk was lichtblauw en het glinsterde over de hele lengte van haar ledematen, tot aan de polsen en de enkels. Een gele kraag zat om haar nek en haar schouders, iets lichter dan haar haar, dat nu in gedisciplineerde golven viel.
Baley zei: ‘Het was niet de bedoeling om je bij het eten te storen.’
‘Ik ben nog niet begonnen. Waarom eet je niet een hapje mee?’
Achterdochtig keek hij haar aan. ‘Mee-eten?’ Zij lachte. ‘Jullie Aardebewoners zijn toch zo grappig. Ik bedoel niet dat je persoonlijk komt eten. Hoe zo dat kunnen? Ik bedoel dat je naar je eigen eetkamer gaat en dan kunnen jij en die ander met mij dineren.’
‘Maar als ik hier wegga…’
‘Jouw kijktechnicus kan het contact aanhouden.’ Waarop Daneel ernstig knikte en Baley zich een beetje onzeker omdraaide en naar de deur liep. Gladia, samen met haar aan tafel, en alles erop en eraan, bewoog met hem mee. Gladia glimlachte hem bemoedigend toe. ‘Zie je? Jouw kijktechnicus houdt ons in contact.’
Baley en Daneel gingen een rolhelling op die Baley zich niet herinnerde eerder gebruikt te hebben. Er waren blijkbaar talloze routes tussen elk tweetal kamers in dit onmogelijke landhuis en daar kende hij er maar een paar van. Daneel kende ze natuurlijk allemaal.
En steeds was Gladia er, die met haar eettafel door de muren zweefde, soms een beetje boven de grond en soms een beetje lager.