‘Ik weet het niet,’ zei Baley. ‘Ik zei dat ik wist welke methode gebruikt is om Gruer te vergiftigen. Het is een vindingrijke methode en iedereen op Solarie zou hem gebruikt kunnen hebben, of hij nu op Gruers landgoed was of niet; of hij nu ooit op Gruers landgoed geweest is of niet.’ Gladia balde haar handen tot vuisten. ‘Je wilt zeggen dat ik het gedaan heb?’
‘Dat zeg ik niet.’
‘Je suggereert het wel.’ Haar mond werd een woedende streep en op haar jukbeenderen verschenen vlekken. ‘Zit je daarom nu alleen maar naar me te kijken? Om me sluwe vragen te stellen? Om me in de val te laten lopen?’
‘Wacht even…’
‘Je leek zo sympathiek, zo vol begrip. Jij… jij Aardebewoner!’
Bij het laatste woord was haar contra-alt een gekwelde rasp geworden.
Daneels volmaakte gezicht boog zich over naar Gladia en hij zei: ‘Neemt u me niet kwalijk, mevrouw Delmarre, u houdt uw mes nogal stevig vast en u zou zichzelf wel eens kunnen snijden. Weest u alstublieft voorzichtig.’ Gladia staarde panisch naar het korte, stompe en ongetwijfeld volstrekt ongevaarlijke mes dat zij in haar hand hield. Met een krampachtige beweging hief zij het hoog op. Baley zei: ‘Je kan toch niet bij me komen, Gladia.’ Zij hijgde. ‘Wie zou bij jou willen komen? He!’ Zij huiverde vol overdreven walging en riep: ‘Verbreek het contact onmiddellijk!’
Dat laatste moest tot een robot zijn gericht die buiten het beeld stond en Gladia en haar kant van de kamer verdwenen en de oorspronkelijke muur sprong weer op zijn plaats.
Daneel zei: ‘Vergis ik mij als ik denk dat je deze vrouw nu als schuldig beschouwt?’
‘Nee,’ zei Baley vlak. ‘Wie het ook gedaan mag hebben, hij had in elk geval heel wat meer bepaalde eigenschappen nodig dan dit arme meisje heeft.’
‘Zij heeft temperament.’
‘Nou en? Dat hebben de meeste mensen. Vergeet ook niet dat zij al een hele tijd onder een grote spanning heeft geleefd. Als ik onder zo’n spanning leefde en iemand ging tegen mij tekeer, zoals zij dacht dat ik tegen haar tekeerging, dan had ik misschien nog wel wat anders gedaan dan met een onnozel mesje wapperen.’
Daneel zei: ‘Het is mij niet gelukt de techniek van dit vergiftigen op een afstand te deduceren, zoals het jou naar je eigen zeggen wel gelukt is.’
Baley vond het prettig om te kunnen zeggen: ‘Dat weet ik. Je mist het vermogen om deze speciale puzzel uit te pluizen.’
Hij zei het op een toon die geen tegenspraak duldde en Daneel accepteerde de bewering kalm en ernstig als altijd. Baley zei: ‘Ik heb twee werkjes voor jou, Daneel.’
‘En wat dan wel, Partner Elijah?’
‘Probeer eerst contact te krijgen met dr. Thool en zoek uit in welke conditie mevrouw Delmarre verkeerde na de moord op haar man. Ho lang ze behandeld moest worden en zo.’
‘Wil je iets bepaalds vaststellen?’
‘Nee. Ik probeer alleen maar gegevens te verzamelen. Dat valt nog niet mee op deze wereld. Zoek in de tweede plaats uit wie Gruer gaat vervangen als hoofd van de veiligheidsdienst en regel het zo dat ik morgen meteen met hem kan spreken. Wat mezelf aangaat,’ zei hij met een stem zo mat als hij zich voelde, ‘ik ga naar bed en ik hoop dat ik tenslotte in slaap zal vallen.’ En toen, bijna kribbig: ‘Denk je dat ik hier een behoorlijke boekfilm zou kunnen krijgen?’ Daneel zei: ‘Ik zou je aanraden om de bibliotheekrobot te laten komen.’
Baley voelde alleen maar ergernis over het feit dat hij weer met een robot te maken kreeg. Hij had veel liever zelf wat rondgesnuffeld.
‘Nee,’ zei hij, ‘geen classic; gewoon een normaal verhaaltje dat over het dagelijkse leven op het huidige Solarie gaat. Een stuk of zes maar.’
De robot gehoorzaamde (hij moest wel), maar zelfs toen hij de juiste knoppen bediende die de vereiste boekfilms uit hun hoekjes plukten en naar een afvoerspleet en tenslotte in Baley’s handen voerden, ratelde hij eerbiedig door over alle andere categorieen in de bibliotheek.
Misschien zou de meester wel van een avonturenroman houden uit de dagen van de grote trek, suggereerde hij, of een uitstekend werkje over scheikunde, misschien met bewegende modellen van atomen, of een fantasie, of een beschrijving van de Melkweg. De lijst was eindeloos. Baley wachtte grimmig op zijn half dozijntje, zei: ‘Dat is wel genoeg,’ pakte met zijn eigen handen (zijn eigen handen) een viewer en liep weg.
Toen de robot hem volgde en zei: ‘Hebt u geen hulp nodig bij het inzetten, meester?’ draaide Baley zich om en grauwde: ‘Nee. Blijf waar je bent.’ De robot boog en bleef staan.
Toen hij in bed lag, met licht dat uit de hoofdplank straalde, kreeg Baley bijna spijt van zijn beslissing. De viewer was niet van een model dat hij ooit gebruikt had en toen hij begon had hij er geen idee van hoe hij de film erin moest draaien. Maar koppig bleef hij proberen en tenslotte, door hem uit elkaar te halen en de functie van de diverse onderdelen stuk voor stuk vast te stellen kreeg hij iets voor elkaar.
Hij kon tenminste naar de film kijken en als de scherpte nog iets te ‘wensen overliet was dat een lage prijs voor een ogenblik onafhankelijkheid van de robots.
In het volgende anderhalf uur neusde hij vier van de zes films door en was teleurgesteld.
Hij had een theorie. Er was, had hij gedacht, gaan betere manier om een inzicht te krijgen in de Solarische trant van leven en denken dan door hun romans te lezen. En hij had dat inzicht nodig als hij het onderzoek zinnig wilde uitvoeren.
Maar nu moest hij zijn theorieen laten voor wat ze waren. Hij had romans bekeken en had er alleen maar wat uit opgestoken over mensen met lachwekkende problemen die zich dwaas gedroegen en geheimzinnig reageerden. Waarom zou een vrouw in vredesnaam haar baantje opgeven bij de ontdekking dat haar kind hetzelfde beroep had gekozen en weigeren daarvoor een reden op te geven voor er ondraaglijke en belachelijke complicaties waren gekomen? Waarom zouden een dokter en een kunstenaar zich vernederd voelen nadat zij aan elkaar waren toegewezen en wat was er precies zo edel aan dat de dokter erop stond zich aan het robotisch onderzoek te gaan wijden? Hij stopte de vijfde roman in zijn viewer en zette hem aan zijn ogen. Hij was hondsmoe.
Zo moe zelfs, dat hij zich later niets meer van de vijfde roman kon herinneren (hij dacht dat het een thriller was) behalve het begin waarin een nieuwe eigenaar zijn landhuis betreedt en de boekhouding doorneemt waarvan de films hem door een eerbiedige robot worden gegeven. Waarschijnlijk was hij in slaap gevallen met de viewer op zijn hoofd en alle lichten nog aan. Waarschijnlijk was er toen eerbiedig een robot binnengekomen die de viewer zachtjes had weggenomen en de lichten uit had gedaan. In elk geval sliep hij en droomde van Jessie. Alles was zoals het geweest was. Hij had de Aarde nooit verlaten. Ze stonden klaar om naar de gemeenschapskeuken te gaan en daarna met vrienden naar een subetherische show. Ze zouden met de Snelweg gaan en mensen zien en geen van beiden hadden ze ook maar de geringste zorg. Hij Was gelukkig.
En Jessie was mooi. Zij was op de een of andere manier magerder geworden. Waarom zou zij zo slank zijn? En zo mooi?
En er was nog iets mis. Op de een of andere manier liepen ze in de zon. Hij keek omhoog en alleen de gewelfde onderkant van de bovenste etages was zichtbaar, en toch scheen de zon, helder stralend op alles, en niemand was bang.
Verward werd Baley wakker. Hij liet de robots een ontbijt brengen en praatte niet met Daneel. Hij zei niets, vroeg niets, sloeg uitstekende koffie naar binnen zonder er iets van te proeven. Waarom had hij van een zichtbare-onzichtbare zon gedroomd? Hij begreep dat hij van de Aarde en Jessie gedroomd had, maar wat had de zon daarmee te maken? En waarom zou de gedachte daaraan hem eigenlijk in de war brengen?
‘Partner Elijah,’ zei Daneel vriendelijk. ‘Wat?’
‘Corwin Attlebish zal binnen een half uur komen kijken. Ik heb dat geregeld.’
‘Wie is verdomme Corwin Dinges nou weer?’ vroeg Baley scherp terwijl hij zich opnieuw koffie inschonk. ‘Hij was de eerste assistent van Agent Cruer, Partner Elijah, en is nu Waarnemend Hoofd van de Veiligheidsdienst.’