‘Laat hem dan meteen maar komen.’
‘De afspraak is, zoals ik uitgelegd heb, over een half uur.’
‘Dat kan me niet schelen. Maak meteen contact. Dat is een opdracht.’
‘Ik zal het proberen, Partner Elijah. Maar misschien wil hij nog niet ontvangen.’
‘Laten we dat risico dan maar lopen en schiet op, Daneel.’
Het Waarnemend Hoofd van de Veiligheidsdienst ging akkoord met het contact en, voor het eerst op Solarie, zag Baley een Kosmiet die aan het op Aarde gangbare beeld van Kosmieten beantwoordde. Attlebish was lang, atletisch en gebronsd. Zijn ogen waren lichtbruin, zijn kin was groot en hard.
Hij leek in de verte op Daneel. Maar waar Daneel geidealiseerd was, bijna als een God, had Attlebish menselijke trekken op zijn gezicht, Attlebish was zich aan het scheren. Het schuurpotloodje sproeide fijne deeltjes die tegen de wangen en de kin aansloegen, het haar netjes afhakten zodat het uiteenviel tot ongrijpbaar stof. Baley kende het apparaat van horen zeggen maar hij had er nooit een zien gebruiken.
‘Bent u de Aardebewoner?’ vroeg Attlebish onduidelijk door nauwelijks geopende lippen, terwijl het afbijtmiddel zijn bovenlip passeerde.
Baley zei: ‘Ik ben Elijah Baley, rechercheur C-7. Ik kom van de Aarde.’
‘U bent vroeg.’ Attlebish klikte het scheerapparaat dicht en gooide het buiten het beeld. ‘Wat is er, Aardebewoner?’ Baley zou de toon waarop de ander sprak zelfs niet bevallen zijn al had hij nog zo’n goed humeur gehad. Nu kookte hij inwendig. Hij zei: ‘Hoe gaat het met Agent Gruer?’ Attlebish zei: ‘Hij leeft nog. Misschien blijft hij in leven.’ Baley knikte. ‘Die gifmengers van u hier op Solarie kennen de juiste doses niet. Gebrek: aan ervaring. Ze gaven Gruer te veel en hij braakte het weer uit. De helft van de dosis zou hem gedood hebben.’
‘Gifmengers? Er is geen bewijs voor vergif.’ Baley gaapte hem aan. ‘Jehoshaphat! Wat zou het anders zijn?’
‘Van alles. Er kan veel met iemand misgaan.’ Hij wreef over zijn gezicht, met zijn vingertoppen op zoek naar ruwe plekken. ‘U kunt nauwelijks op de hoogte zijn met de stofwisselings-problemen die zich kunnen voordoen na tweehonderd vijftig jaar.’
‘Als dat het geval is, hebt u dan een competent medisch advies proberen te krijgen?’
‘Het rapport van dr. Thool…’
Dat deed de deur dicht. De woede die in Baley gekookt had vanaf het wakker worden stroomde over. Zo hard als hij maar kon schreeuwde hij. ‘Wat kan mij dr. Thool schelen. Ik zei competent medisch advies. Jullie dokters weten niets, net zoals jullie detectives als je die zou hebben. Jullie moesten een detective van de Aarde hebben. Laat ook maar een dokter komen.’
Koel keek de Solarier hem aan. ‘Bent u mij aan het zeggen wat ik doen moet?’
‘Ja, en ik reken er niets voor. Het is cadeau. Gruer werd vergiftigd. Ik zag het gebeuren. Hij dronk, kokhalsde, en schreeuwde dat zijn keel brandde. En hoe noem je dat als je in aanmerking neemt dat hij…’ plotseling hield Baley op. ‘Dat hij wat?’ Attlebish was onaangedaan.
Baley was zich onaangenaam bewust van Daneel op zijn gewone plaats, een meter of drie bij hem vandaan. Gruer had niet gewild dat Daneel, als Auroraan, van het onderzoek afwist. Mat zei hij: ‘Er waren politieke implicaties.’ Attlebish vouwde zijn armen over elkaar en keek alsof het hem niets aanging, verveeld, een beetje vijandig. ‘Wij hebben op Solarie geen politiek zoals op andere Werelden. Hannis Gruer is een goed burger geweest, maar hij heeft te veel fantasie. Hij was het die, nadat hij iets over u gehoord had, erop aan drong om u hierheen te halen. Hij ging zelfs akkoord met de voorwaarde dat er een Auroraan met u mee moest komen. Ik vond het niet nodig. Rikaine Delmarre werd vermoord door zijn vrouw en wij zullen wel uitzoeken hoe en waarom. Zelfs als het ons niet lukt zal zij genetisch geanalyseerd worden en er zullen maatregelen worden genomen. Wat Gruer aangaat, uw fantasietje over vergif doet niet ter.’
Ongelovig zei Baley: ‘U schijnt te willen suggereren dat ik hier niet nodig ben.’
‘Ik geloof van niet, nee. Als u terug wilt keren naar de Aarde, gaat u dan gerust uw gang. Ik zou zelfs willen zeggen dat wij daarop aandringen.’
Baley stond versteld van zijn eigen reactie. Hij schreeuwde: ‘Nee, man. Mij krijg je zomaar niet weg.’
‘Wij hebben u gehuurd, rechercheur. We kunnen u ontslaan. U zult terugkeren naar uw thuisplaneet.’
‘Nee! Luister eens even naar mij. Ik zal u ook wat zeggen. U bent een grote Kosmiet en ik ben een Aardebewoner, maar met alle respect, met de grootste en nederigste verontschuldigingen, u bent bang.’
‘Neem dat terug!’ Attlebish richtte zich in volle een-meter-tachig-en-nog-wat op en keek hooghartig op de Aardebewoner neer.
‘U bent zo bang als de donder. U denkt dat u nu aan de beurt bent als u ermee doorgaat. U geeft toe zodat ze u met rust laten; zodat ze u uw ellendige leven niet af zullen nemen.’ Baley had er geen idee van wie die ‘ze’ wel mochten zijn of er uberhaupt sprake was van een ‘ze’. Hij probeerde de arrogante Kosmiet blindelings te treffen en hij had er plezier in om te zien hoe zijn woorden de zelfbeheersing van de ander aan stukken sloegen.
‘U vertrekt,’ zei Attlebish met een woedende vinger op hem gericht, ‘binnen een uur. Aan een diplomatieke behandeling zullen we niet denken, dat verzeker ik u.’
‘Spaar je tong, Kosmiet. De Aarde betekent niets voor jou, toegegeven, maar ik ben hier niet de enige. Mag ik mijn partner, Daneel Olivaw, even voorstellen? Hij komt van Aurora. Hij praat niet veel. Hij is hier niet om te praten. Dat is mijn afdeling. Maar hij luistert verdomd goed. Er ontgaat hem geen woord.
‘Laten we het even duidelijk stellen, Attlebish’ — met welbehagen noemde hij de naam zonder aanspreektitel, — ‘Wat er ook voor apekuren uitgevreten worden hier op Solarie, Aurora en een stuk of veertig andere Buitenwerelden interesseren zich ervoor. Als je ons de deur uittrapt bestaat de volgende deputatie voor Solarie uit oorlogsschepen. Ik kom van de Aarde en ik weet hoe het systeem werkt. Gekwetste gevoelens komen als oorlogsschepen terug.’ Attlebish verlegde zijn blik naar Daneel en scheen na te denken. Zijn stem was vriendelijker. ‘Er gebeurt hier niets waar iemand van een andere planeet zich zorgen over hoeft te maken.’
‘Gruer dacht daar anders over en mijn partner heeft hem dat horen zeggen.’ Dit was geen tijd om over een leugentje te vallen.
Daneel keek Baley aan, bij die laatste bewering, maar Baley schonk er geen aandacht aan. Hij jakkerde maar door: ‘Ik ben van plan dit onderzoek voort te zetten. Normaal zou ik er ik weet niet wat voor over hebben om terug te kunnen naar de Aarde. Als ik er alleen maar over denk wordt ik zo onrustig dat ik niet meer stil kan zitten. Als dit van robots verziekte paleis waar ik nu woon van mij was, zou ik het met alle robots en met u en uw rotwereld op de koop toe geven voor een kaartje naar huis.
Maar ik laat me niet door u wegsturen. Niet zolang er nog een zaak is waar ik aangezet ben en die niet is afgesloten. Probeer mij tegen mijn wil kwijt te raken en u kijkt praktisch al in de lopen van ruimteartillerie. En wat meer is, van nu af aan wordt dit onderzoek op mijn manier gedaan. Ik heb de leiding. Ik zie de mensen die ik wil zien. Ik zie ze. Ik bekijk ze niet. Ik ben het zo gewend en zo zal het gebeuren. Daarvoor wil ik de officiele toestemming van uw bureau.’
‘Dit is onmogelijk, onverdraaglijk…’
‘Daneel, laat het hem maar eens horen.’ Ongeemotioneerd zei de stem van de humanoide: ‘Zoals mijn partner u al heeft meegedeeld, Agent Attlebish, zijn we hierheen gehaald om een moord te onderzoeken. Het is van belang dat we dat ook doen. Wij willen u natuurlijk geen overlast bezorgen en misschien zal het niet nodig zijn om echt te gaan zien, hoewel het attent zou zijn als u daar uw goedkeuring aan hechtte voor het geval het nodig mocht zijn, zoals rechercheur Baley heeft verzocht. Wat het vertrek van de planeet tegen onze wil betreft, we zouden u dat niet willen adviseren, hoewel het ons spijt als er van uw kant het gevoel zou zijn dan ons aanblijven op Solarie onaangenaam was.’