Hij dacht aan zichzelf in het vliegtuig.
‘Nee. Niet in paniek.’ Quemot draaide zijn hoofd zo dat hij een glimp van Baley op kon vangen om bijna onmiddellijk weer voor zich te kijken.
‘Ik zal oprecht met u zijn, meneer Baley. Ik geloof dat ik u kan ruiken.’
Baley leunde automatisch achterover in zijn stoel, zich pijnlijk van zichzelf bewust. ‘Mij ruiken?’
‘Helemaal denkbeeldig, natuurlijk,’ zei Quemot. ‘Ik kan niet zeggen of u een geur hebt, of hoe sterk die is, maar zelfs als u een sterke geur had, zouden mijn neusfilters die wel buiten houden. En toch, de verbeelding…’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik begrijp het.’
‘Het is nog erger. Neemt u me niet kwalijk, meneer Baley, maar in de lijfelijke aanwezigheid van een menselijk wezen heb ik sterk het gevoel dat iets slijmerigs op het punt staat mij aan te raken. Ik blijf ineenkrimpen. Het is hoogst onaangenaam.’
Peinzend wreef Baley zich over zijn oor en hij probeerde zijn ergernis te onderdrukken. Tenslotte reageerde de ander neurotisch op een heel gewone situatie.
Hij zei: ‘Als dat allemaal zo is, verbaast het mij dat u er zo grif in toestemde mij te zien. U wist ongetwijfeld dat u dan iets onaangenaams te wachten stond.’
‘Dat wist ik. Maar, weet u, ik was nieuwsgierig. U bent van de Aarde.’
Baley dacht schamper dat dat nog een argument tegen het zien had moeten zijn, maar hij zei alleen maar: ‘Wat maakt dat uit?’
Een zenuwachtig soort enthousiasme begon in Quemots stem mee te klinken. ‘Dat kan ik niet zo een twee drie uitleggen. Zelfs niet aan mezelf, eigenlijk. Maar ik heb nu tien jaar sociologie gedaan. Echt eraan gewerkt. Ik heb totaal nieuwe en opzienbarende proposities ontwikkeld die toch in de grond waar zijn. Een van die proposities heeft mijn buitengewone interesse in de Aarde en de Aardebewoners gewekt. Ziet u, als u de maatschappij en de levensstijl op Solarie zorgvuldig onder de loep zou nemen zou het u duidelijk worden dat voor die maatschappij en die levensstijl die van de Aarde zelf model hebben gestaan.’
10. Doopceel van een cultuur
Ondanks zichzelf schreeuwde Baley: ‘Wat!’ Terwijl er een stilte viel keek Quemot over zijn schouder en zei tenslotte: ‘Niet de tegenwoordige cultuur van de Aarde, nee.’
Baley zei: ‘Oh.’
‘Maar in het verleden, ja. De Oude Geschiedenis van de Aarde. Als Aardebewoner kent u die natuurlijk.’
‘Ik heb wel eens een boek gezien,’ zei Baley voorzichtig. ‘Ah. Dan begrijpt u me.’
Baley, die hem niet begreep, zei: ‘Ik zal precies uitleggen wat ik wil, dr. Quemot. Ik wil dat u me alles vertelt wat u weet over Solarie, waarom het zo anders dan de andere Buitenwerelden is, waarom er zoveel robots zijn, waarom u zich gedraagt zoals u zich gedraagt. Het spijt me dat ik een ander onderwerp aan moet snijden dan dat waar u over praatte.’
Baley wilde bepaald wel van onderwerp veranderen. Elk gesprek over de overeenkomsten en verschillen tussen de Solarische cultuur en de Aardse zou hem veel te veel in beslag gaan nemen. Het zou hem deze dag kunnen kosten zonder dat hij, op het punt van bruikbare informatie, veel wijzer was geworden.
Quemot glimlachte. ‘U wilt Solarie niet de andere Buitenwerelden vergelijken en niet met de Aarde.’
‘Ik ken de Aarde, meneer.’
‘Zoals u wilt.’ De Solariers kuchte zacht. ‘Hebt u er bezwaar tegen als ik mijn stoel helemaal de andere kant op draai? Dat zou wel zo — wel zo prettig zijn.’
‘Zoals u wilt, dr. Quemot,’ zei Baley stijfjes. ‘Goed.’ Op een gedempt uitgesproken bevel van Quemot draaide een robot de stoel om, en toen de socioloog daar zo zat, door een forse rugleuning voor Baley verborgen, werd zijn stem levendiger en zelfs dieper en krachtiger. Quemot zei: ‘De eerste kolonisten kwamen zo’n driehonderd jaar geleden naar Solarie. De oorspronkelijke kolonisten waren Nexonianen. Kent u Nexon?’
‘Ik ben bang van niet.’
‘Het ligt vlakbij Solarie, maar twee parsecs ver. In feite zijn Solarie en Nexon het dichtst bij elkaar gelegen paar bewoonde werelden in de Melkweg. Er was op Solarie, zelfs toen het nog niet door mensen bewoond was, alle mogelijke leven en het was bijzonder geschikt voor menselijke bewoning. Het oefende duidelijk aantrekkingskracht uit op de welgestelden van Nexon die er moeite mee hadden een goede levensstandaard te handhaven naarmate hun eigen planeet voller werd.’
Baley interrumpeerde. ‘Voller werd? Ik dacht dat de Kosmieten aan geboorteregeling deden?’
‘Solarie wel, maar in het algemeen wordt de regeling op de Buitenwerelden nogal laks toegepast. In de tijd waar ik van spreek begon Nexon de twee miljoen te naderen. Het was al zo druk dat het nodig was paal en perk te stellen aan het aantal robots dat een bepaald gezin mocht hebben. Zo kwamen die Nexonianen erbij zomerhuizen op Solarie te bouwen, waar het vruchtbaar was, een gematigd klimaat heerste en geen gevaarlijke dieren waren. De kolonisten op Solarie konden Nexon nog altijd met weinig moeite bereiken terwijl zij op Solarie konden leven zoals ze dat wilden. Ze konden zoveel robots gebruiken als ze zich konden permitteren of nodig hadden. Landgoederen konden zo uitgestrekt zijn als men maar wilde omdat, met een lege planeet, ruimte geen probleem was en met een onbeperkt aantal robots de exploitatie ook niet.
Er kwamen zoveel robots dat ze voorzien werden van radiocontact en dat was het begin van onze beroemde robotindustrie. We begonnen nieuwe varieteiten te ontwikkelen, nieuwe accessoires, nieuwe toepassingsmogelijkheden. De cultuur dicteert de uitvinders; ik geloof dat ik die uitdrukking uitgevonden heb.’ Quemot grinnikte.
Als reactie op de een of andere prikkel die Baley door de barriere van de stoel niet kon zien kwam een robot Quemot een drankje brengen dat er net zo uitzag als de drank die Baley al gehad had. Baley kreeg niets en hij besloot er ook niet om te vragen.
Quemot ging verder: ‘De voordelen van het leven op Solarie waren voor iedereen die zijn ogen openhield duidelijk. Solarie kwam in de mode. Meer Nexonianen bouwden er hun huizen en Solarie werd wat ik bij voorkeur een ‘villa-planeet’ noem. En meer en meer van de kolonisten begonnen bet hele jaar op de planeet te blijven terwijl zij bun zaken op Nexon door assistenten lieten behartigen. Robotfabrieken werden op Solarie opgericht. Boerderijen en mijnen werden zodanig geexploiteerd dat export mogelijk begon te worden. ‘Kortom, meneer Baley, het werd duidelijk dat Solarie, in minder dan een eeuw, even overbevolkt zou worden als Nexon geweest was. Het leek belachelijk en een verspilling om eerst zo’n nieuwe wereld te vinden en die dan weer kwijt te raken door een gebrek aan inzicht. ‘Om u het verhaal van talloze politieke complicaties te besparen kan ik volstaan met te zeggen dat Solarie erin slaagde zonder oorlog onafhankelijk te worden en te blijven. Onze bruikbaarheid voor de andere Buitenwerelden als bron van speciale robots bezorgde ons vrienden en dat kwam ons van pas, natuurlijk.
‘Eenmaal onafhankelijk geworden was het onze eerste zorg om de bevolking gegarandeerd binnen redelijke grenzen te houden. We beperkten de immigratie en de geboorten en in de behoefte aan mankracht voorzagen we door steeds meer en steeds verfijndere robots te gebruiken.’ Baley zei: ‘Waarom hebben de Solariers er bezwaar tegen elkaar te zien?’ Hij had zich geergerd over de manier waarop Quemot zijn sociologische uiteenzettingen wenste te geven.
Quemot gluurde langs zijn stoel en dook bijna meteen weer weg.
‘Dat volgt daar onvermijdelijk uit. We hebben reusachtige landgoederen. Een goed van twintigduizend vierkante kilometer is niet ongewoon, hoewel de grootste aanzienlijke hoeveelheden onproductief gebied omvatten. Mijn eigen landgoed is 1530 vierkante kilometer groot maar elke vierkante meter is goed land.
Hoe dan ook, meer dan wat ook is het de omvang van het landgoed die iemands maatschappelijke status bepaalt. En een van de eigenschappen van een groot goed is dat je er bijna doelloos op rond kunt zwerven zonder hoegenaamd het gevaar te lopen dat je op het terrein van je buurman raakt en dus je buurman tegenkomt. Begrijpt u?’ Baley haalde zijn schouders op. ‘Ik geloof van wel.’