‘Een Solarier is er, kortom, trots op zijn buurman niet te ontmoeten. Tegelijkertijd wordt zijn land zo goed verzorgd door robots en is het zo selfsupporting dat er ook geen reden voor hem is die buurman te ontmoeten. De wens om dat te vermijden leidde tot de ontwikkeling van nog volmaakter kijkapparatuur en naarmate de kijkapparatuur hoe langer hoe meer verbeterde, werd de noodzaak om je buurman te zien kleiner dan ooit. Het was een kringloop die zich zelf versterkte, een soort feedback. Begrijpt u?’ Baley zei: ‘Hoort u eens, dr. Quemot. U hoeft dat niet allemaal zo voor mij te vereenvoudigen. Ik ben dan wel geen socioloog maar ik heb de gewone elementaire sociologie wel op school gehad. Al was het dan alleen maar een Aardse school, natuurlijk,’ voegde Baley er met een soort weerbarstige bescheidenheid aan toe om de ander, die zo’n opmerking in meer vernederende termen zou verpakken, voor te zijn, ‘maar wiskunde kan ik wel volgen.’
‘Wiskunde?’ zei Quemot, die de laatste lettergreep op piepende toon uitbracht.
‘Nou ja, niet het spul dat ze in de robotiek gebruiken, die ik niet zou kunnen volgen, maar met de sociologische relaties kan ik overweg. Ik ben bijvoorbeeld bekend met de Tera-min Relatie.’
‘Met wat, meneer?’
‘Misschien heet het bij u anders. De differentiaal van de geleden ongemakken met de toegestane privileges: dee ie sub jee tot de ende…’
‘Waar hebt u het over?’ Baley hoorde de scherpe en autoritaire toon van een Kosmiet en hij zweeg verbijsterd. En toch was de relatie tussen geleden ongemak en toegestane voorrechten een essentieel onderdeel van de wetenschap hoe je met mensen om moest springen zonder explosieve situaties te veroorzaken. Een privecel in de gemeenschapsbadkamer, iemand met reden gegeven, hield x personen in geduldige afwachting tot dit zelfde zeldzame voorrecht hun ook verleend zou worden, waarbij de waarde van x varieerde met bekende variaties in omgeving en menselijk temperament, zoals de Teramin Relatie die kwantitatief beschreef. Maar toch, in een wereld met alleen maar voorrechten en geen enkel ongemak, was de Teramin Relatie iets triviaals. Misschien had hij het verkeerde voorbeeld gekozen. Hij probeerde het opnieuw. ‘Hoort u eens, meneer, het kan natuurlijk geen kwaad een kwalitatieve beschrijving te krijgen van de groei van dit vooroordeel tegen het zien, maar ik heb er niet zoveel aan. Ik wilde de precieze analyse van het vooroordeel kennen zodat ik effectieve tegenmaatregelen kan nemen. Ik wil mensen overhalen om mij te zien, zoals u nu.’
‘Meneer Baley,’ zei Quemot, ‘u kunt menselijke emoties niet behandelen alsof ze in een positronisch brein waren ingebouwd.’
‘Dat beweer ik pok niet. Robotiek is een deductieve wetenschap en de sociologie is inductief. Maar in beide gevallen kun je wiskunde toepassen.’
Er viel een korte stilte. Toen zei Quemot met een trillende stem: ‘U hebt toegegeven dat u geen socioloog bent.’
‘Dat weet ik. Maar er is mij verteld dat u er een was. De beste op de hele planeet.’
‘Ik ben de enige. Je zou bijna kunnen zeggen dat ik de wetenschap heb bedacht.’
‘Oh?’ Baley aarzelde voor hij zijn volgende vraag durfde te stellen. Het klonk hem zelf bijna onbeschoft in de oren. ‘Hebt u boeken over het onderwerp gezien?’
‘Ik heb een stuk of wat Auroraanse boeken gezien.’
‘Hebt u boeken van de Aarde gezien?’
‘Aarde?’ Quemot lachte onbehaaglijk. ‘Het zou niet bij me opgekomen zijn om iets van de Aardse wetenschappelijke producties te lezen. Niet dat ik u wil beledigen.’
‘Goed, het spijt me. Ik had gedacht dat ik bepaalde gegevens zou kunnen krijgen die het mij mogelijk zouden maken anderen persoonlijk te gaan ondervragen zonder…’ Quemot maakte een raar, onverstaanbaar raspgeluid en de grote stoel waarin hij zat schoof achteruit en viel toen met een slag om. Baley ving nog een gedempt ‘Mijn verontschuldigingen’ op.
Een ogenblik ving Baley een glimp op van Quemot die op een weinig elegante manier holde, toen was hij de kamer uit, verdwenen.
Baley’s wenkbrauwen gingen omhoog. Wat had hij voor de donder nu weer gezegd? Jehoshaphat! Welk verkeerde knopje had hij nu weer ingedrukt?
Aarzelend begon hij op te staan, maar hield daar weer mee op toen er een robot binnenkwam.
‘Meester,’ zei de robot, ‘ik moest u zeggen dat de meester over enkele ogenblikken naar u zal kijken.’
‘Kijken, jongen?’
‘Jawel, meester. Intussen kunt u een verfrissing laten komen.’ Er stond weer een beker met roze vloeistof bij Baley’s elleboog en deze keer was er een schotel met snoepgoed, warm en geurig, naast gezet.
Baley ging weer zitten, proefde de drank voorzichtig en zette de beker weer neer. Het snoepgoed voelde hard en warm aan, maar hij kon de korst zonder moeite doorbijten en het binnenste was meteen aanzienlijk warmer en zachter. Hij kon de bestanddelen van de smaak niet thuis brengen en vroeg zich af of het uit Solarische kruiden en specerijen was samengesteld.
Toen dacht hij aan het beperkte, op basis van gisten samengestelde, dieet op Aarde en hij vroeg zich af of er een markt zou zijn voor gistsoorten met de smaak van Buitenwereldse Producten.
Maar Quemot die plotseling uit het niets verscheen en hem aankeek onderbrak zijn gepeins. Hij keek hem aan deze keer! Hij zat in een kleinere stoel in een kamer waarvan de muur en de vloer scherp contrasteerden met die waarin Baley zat. En hij glimlachte nu, zodat de lijnen in zijn gezicht dieper werden en hij, paradoxaal genoeg, tegelijk een jeugdiger uiterlijk kreeg door het accent dat zijn levendige ogen nu kregen.
Hij zei: ‘Duizend verontschuldigingen, meneer Baley. Ik dacht dat ik me heel goed hield in uw persoonlijke aanwezigheid, maar dat was een illusie. Ik was behoorlijk gespannen en uw zin voerde de spanning op tot overspanning, bij wijze van spreken.’
‘Welke zin, meneer?’
‘U zei iets over het persoonlijk…’ Hij schudde zijn hoofd en likte snel met zijn tong langs zijn lippen. ‘Ik zeg het liever niet. U begrijpt wel wat ik bedoel. De zin riep een zeer treffend beeld van ons tweeen op zoals we eikaars — eikaars adem zaten in te ademen.’
De Solarier huiverde. ‘Vindt u dat niet stuitend?’
‘Ik geloof niet dat ik er ooit zo over gedacht heb.’
‘Het lijkt me zo’n smerige gewoonte. En toen u het zei en het beeld in mijn hoofd opriep, besefte ik dat we tenslotte in de zelfde kamer waren, al zat ik niet met mijn gezicht naar u toe, het kon niet anders of wolkjes lucht die in uw longen waren geweest bereikten mij en kwamen de mijne binnen. En met mijn gevoeligheid…’
Baley zei: ‘Moleculen in de hele Solarische atmosfeer zijn in duizenden longen geweest. Jehoshaphat! In de longen van dieren en de kieuwen van vissen.’
‘Dat is zo,’ zei Quemot die treurig over zijn wang wreef, ‘en ik zou daar ook net zo lief niet bij willen stilstaan. Maar het was het directe van de situatie met u daar persoonlijk en wij allebei aan het in- en uitademen. Dit kijken betekent een hele opluchting voor me.’
‘Ik ben nog steeds in het zelfde huis, dr. Quemot.’
‘Maar dat is nou net zo opmerkelijk aan dat gevoel van opluchting. U bent in het zelfde huis en toch maakt het gebruik van de dimensionaal alle verschil van de wereld. Maar ik weet nu tenminste hoe het is om een vreemde te zien. Ik zal het niet nog eens proberen.’
‘Dat klinkt alsof u met het zien experimenteerde.’
‘In zekere zin wel,’ zei de Kosmiet, ‘Ik geloof dat het een experiment voor me was. Het motief was niet zo belangrijk. Maar de resultaten waren interessant, ook al waren ze tegelijk nogal onthutsend. Het was een goede test en ik zal hem misschien vastleggen.’
‘Wat vastleggen?’ vroeg Baley niet-begrijpend. ‘Mijn gevoelens!’ Nu keek Quemot op zijn beurt niet-begrijpend. Baley zuchtte. Langs elkaar heen praten. Altijd maar langs elkaar heen praten.