‘Dat is voldoende. Ik dank u, meneer. Het spijt me dat ik u zo ruw heb herinnerd aan uw verdriet over de dood van uw vriend.’
Langzaam keek Quemot op. ‘Het zal niet mee vallen weer een schaker te vinden. Hij hield zich zeer nauwgezet aan onze afspraken en hij speelde een buitengewoon goede partij. Het was een goede Solarier.’
‘Ik begrijp het,’ zei Baley zacht. ‘Vindt u het goed dat ik uw kijker gebruik om contact te maken met de volgende persoon die ik zien moet?’
‘Natuurlijk,’ zei Quemot. ‘Mijn robots staan tot uw beschikking. Ik zal u nu alleen laten. Uitgekeken.’
Minder dan een halve minuut na Quemots verdwijning stond er een robot naast Baley en Baley vroeg zich weer eens af hoe die schepsels toch bestuurd werden. Hij had Quemots vingers naar een contact zien bewegen toen hij wegging en dat was alles.
Misschien was het een algemeen signaal dat zoveel betekende als: ‘Doe je plicht!’ Misschien luisterden robots alles af en wisten ze al wat iemand op een bepaald moment misschien zou willen en als een bepaalde robot fysiek of mentaal niet uitgerust was voor een bepaald soort werk begon het radionet dat alle robots met elkaar verbond te werken en werd de goede robot tot actie aangespoord. Een ogenblik had Baley een visioen van Solarie als een robotisch net met mazen die klein waren en nog steeds kleiner werden, met elk mens netjes op zijn plaats. Hij dacht aan Quemots idee van werelden die Solarie’s zouden worden; van netten die zich vormden en aangetrokken werden, zelfs op Aarde, tot…
Zijn gepeins werd afgebroken toen de robot die binnen was gekomen met de kalme en gelijkmatige eerbiedigheid van de machine begon te praten. ‘Ik sta klaar om u te helpen, meester.’
Baley zei: ‘Weet je hoe je de plek kunt bereiken waar Rikaine Delmarre vroeger gewerkt heeft?’
‘Jawel, meester.’
Baley haalde de schouders op. Hij zou nooit leren het stellen van zinloze vragen te vermijden. De robots wisten alles. Punt uit. Het kwam hem voor dat je een deskundige, een soort roboticus, moest zijn om werkelijk doelmatig met robots om te kunnen springen. Hoe goed zou de gemiddelde Solarier het er afbrengen? Waarschijnlijk maar zozo. Hij zei: ‘Roep het op en maak contact met zijn assistent. Als de assistent er niet is, spoor hem dan op, waar hij ook zijn mag.’
‘Jawel, meester.’
Toen de robot zich omdraaide om weg te gaan riep Baley hem na: ‘Wacht even! Hoe laat is het daar?’
‘Ongeveer 0630, meester.’
‘In de ochtend?’
‘Ja, meester.’
Weer voelde Baley ergernis over een wereld die zich tot slachtoffer maakte van het komen en gaan van de zon. Dat kwam ervan als je op het naakte planetaire oppervlak leefde.
Hij dacht vluchtig aan de Aarde en schudde die gedachte toen weer van zich af. Als hij er goed met zijn hoofd bij bleef ging alles goed. Als hij zich aan heimwee overgaf zou dat het einde betekenen.
Hij zei: ‘Roep de assistent toch maar op, jongen, en zeg hem dat het om staatszaken gaat — en laat een van de andere jongens mij wat te eten brengen. Een boterham en een glas melk zijn genoeg.’
Peinzend kauwde hij op zijn sandwich, die met een soort rookvlees belegd was, en zonder er helemaal bij te zijn met zijn hoofd dacht hij eraan dat Daneel Olivaw elk kruimeltje voedsel als verdacht zou beschouwen na wat er met Gruer was gebeurd. En Daneel zou trouwens best eens gelijk kunnen hebben.
Hij at de sandwich op zonder er nadelige gevolgen van te ondervinden, (onmiddellijk nadelige gevolgen, tenminste) en dronk van zijn melk. Hij was van Quemot niet te weten gekomen wat hij had willen weten, maar hij was toch wel wat wijzer geworden. Toen hij zijn geest een beetje begon te ordenen, bleek dat hij een heleboel wijzer was geworden. Weinig over de moord, zeker, maar veel over dat andere, dat grotere.
De robot kwam terug. ‘De assistent accepteert het contact, meester.’
‘Goed. Nog moeilijkheden?’
‘De assistent sliep, meester.’
‘Maar hij is nu toch wel wakker?’
‘Ja, meester.’
Plotseling keek de assistent, die overeind zat in een bed, hem aan met een humeurige uitdrukking op het gezicht. Baley deinsde achteruit alsof er zonder waarschuwing een krachtschild voor zijn neus dicht was gevallen. Er was hem weer eens een stukje essentiele informatie onthouden. Hij had de goede vragen weer eens niet gesteld. Niemand had eraan gedacht hem te vertellen dat de assistent van Rikaine Delmarre een vrouw was. Haar haar was een tikje donkerder dan de gewone Kosmitische bronskleur en er was heel wat van, zij het dan in de war op dit moment. Haar gezicht was ovaal, met een neus die iets te rond was en met een grote kin. Traag krabde zij haar zij, net boven haar middel, en Baley hoopte dat het laken niet weg zou glijden. Hij herinnerde zich Gladia’s ruime opvattingen over wat er bij het kijken was toegestaan. Baley had een cynisch plezier over zijn eigen desillusie op dit ogenblik. Aardebewoners liepen om de een of andere reden allemaal met het idee rond dat Kosmitische vrouwen mooi waren en Gladia had die veronderstelling ongetwijfeld bevestigd. Maar deze kon er maar net mee door, zelfs naar Aardse maatstaven. Het verraste Baley dan ook dat hij haar contra-alt aantrekkelijk vond toen zij zei: ‘Hoor eens even, weet je hoe laat het is?’
‘Dat weet ik,’ zei Baley, ‘maar omdat ik je kom opzoeken leek het me beter je eerst even te waarschuwen.’
‘Mij zien’? Hemeltje lief…’ Haar ogen werden groot en zij begroef haar kin in een hand. (Aan een van haar vingers droeg zij een ring, het eerste stukje lichaamsversiering dat Baley op Solarie had gezien.) ‘Wacht even, u bent toch niet mijn nieuwe assistent?’
‘Nee. In de verste verte niet. Ik ben hier met een onderzoek bezig naar de dood van Rikaine Delmarre.’
‘Oh? Nou, onderzoek dan maar.’
‘Hoe heet u?’
‘Klorissa Cantoro.’
‘Hoe lang hebt u bij dr. Delmarre gewerkt?’
‘Drie jaar.’
‘Ik veronderstel dat u nu op de zaak bent.’ (Baley voelde zich onprettig bij die vrijblijvende uitdrukking maar hij wist niet hoe je de werkplaats van een fetologisch ingenieur moest noemen.)
‘Bedoelt u of ik op de boerderij ben?’ zei Klorissa ontevreden, ‘jazeker ben ik dat. Ik ben nog niet weggeweest vanaf dat de oude heer een kopje kleiner werd gemaakt, en het ziet ernaar uit dat ik zal moeten blijven tot me een assistent is toegewezen. Tussen twee haakjes, kunt u dat niet regelen?’
‘Het spijt me dame. Ik heb hier bij niemand invloed.’
‘Ik vond dat ik het maar even moest vragen.’ Klorissa trok het laken weg en stapte zonder enige verlegenheid uit bed. Ze droeg een eendelig slaappak en haar hand ging naar een spleet in de zoom, aan het eind in de nek.
Haastig zei Baley: ‘Een ogenblikje. Als u erin toestemt mij te zien ben ik nu met u klaar en kunt u zich in afzondering kleden.’
‘In afzondering?’ Zij stak haar onderlip naar voren en keek nieuwsgierig naar Baley. ‘U bent kieskeurig he? Net zoals de baas.’
‘Wilt u me zien? Ik zou graag een kijkje willen nemen op de boerderij.’
‘Over dat zien kan ik u niet helemaal volgen, maar als u de boerderij wilt bekijken zal ik u rondleiden. Als u me even de kans geeft om te wassen, een paar dingen te regelen en een beetje wakker te worden zal ik het graag doen. Het is weer eens wat anders.’
‘Ik wil niets bekijken. Ik wil zien.’
De vrouw hield haar hoofd scheef en haar scherpe blik had iets van beroepsmatige belangstelling. ‘Hebt u perverse neigingen of zo? Wanneer bent u voor het laatst aan een genen-analyse onderworpen?’