Gladia zag er verschrikt uit. ‘Waarom zou hij? Jothan is geen robot en ik ook niet. Hoe kunnen we dan opdrachten krijgen en hoe kan Rikaine ze geven?’
Baley zag er vanaf om dat uit te leggen. Dat had hij alleen in Aardse termen kunnen doen en dat zou het er voor haar niet duidelijker op hebben gemaakt. En als het wel duidelijk werd zou het haar alleen maar afschuw inboezemen.
Baley zei: ‘Nog een vraag. Ik zal weer naar je kijken als ik klaar ben met Leebig, Gladia. Tussen twee haakjes, hoe laat is het bij jou?’
Meteen had hij spijt van zijn vraag. Robots zouden in Aardse equivalenten antwoorden, maar Gladia zou waarschijnlijk antwoorden in Solarische eenheden en Baley had er genoeg van om met zijn onwetendheid te koop te lopen. Maar Gladia gaf een zuiver kwalitatief antwoord. ‘Middag,’ zei ze. ‘Dan is het bij Leebig ook zo laat?’
‘Ja-’
‘Goed. Ik kom zo gauw mogelijk weer kijken en dan zullen we een afspraak maken om elkaar te zien.’ Weer aarzelde ze. ‘Is het absoluut noodzakelijk?’
‘Dat is het’
Zacht zei zij: ‘Goed dan.’
Het duurde even voor het contact met Leebig tot stand kwam en Baley gebruikte de tussentijd om nog een sandwich te eten, die hem in de oorspronkelijk verpakking gebracht werd. Maar hij was voorzichtiger geworden. Hij inspecteerde het zegel zorgvuldig voor hij het verbrak en bekeek de inhoud toen pijnlijk nauwkeurig.
Hij nam een plastic melkdoosje aan dat nog niet helemaal ontdooid was, beet het met zijn eigen tanden open en dronk er direct uit. Somber bedacht hij dat er zoiets was al geurloos, smaakloos, langzaam werkend gif dat voorzichtig met injectienaalden of hogedruknaalden ingebracht kon worden, en verwierp die gedachte toen als kinderlijk. Tot dusver waren de moorden en de pogingen tot moord zoveel mogelijk zonder omwegen begaan. Er was weinig omzichtigs en subtiels aan een klap op het hoofd, aan genoeg vergif in een glas om een dozijn mannen te doden, of aan een giftige pijl die openlijk op het slachtoffer werd afgeschoten.
En toen bedacht hij, nauwelijks minder somber, dat hij als hij op deze manier door tijdzones heen wipte, nauwelijks op regelmatige maaltijden kon rekenen. Of, als het nog even duurde, op een regelmatige slaap.
De robot kwam naar hem toe. ‘Dr. Leebig laat u weten dat u beter morgen een keer kunt bellen. Hij is bezig met belangrijk werk.’
Baley sprong overeind en brulde: ‘Zeg tegen die vent…’ Hij zweeg. Het had geen zin tegen een robot tekeer te gaan.
Tenminste, dat kon wel als je dat per se wilde, maar het zou niet meer uithalen dan wanneer je fluisterde. Op normale gesprekstoon zei hij: ‘Zeg tegen dr. Leebig, of tegen zijn robot als je niet verder gekomen bent, dat ik een onderzoek instel naar de moord op een collega van hem en een goede Solarier. Zeg dat het niet kan wachten tot hij klaar is met zijn werk. Zeg hem dat als hij niet binnen vijf minuten komt kijken ik een vliegtuig naar zijn villa neem en hem binnen een uur zal zien. Gebruik dat woord, zien, zodat vergissing uitgesloten is.’ Hij ging verder met zijn sandwich.
De vijf minuten waren nog niet helemaal om toen Leebig, tenminste een Solarier waarvan Baley aannam dat het Leebig was, hem woedend aankeek.
Baley keek woedend terug. Leebig had een atletische gestalte die hij kaarsrecht hield. Zijn donkere, uitpuilende ogen hadden iets hevigs verstrooids, dat nu met woede vermengd was. Een van zijn oogleden hing een beetje. Hij zei: ‘Bent u de Aardebewoner?’
‘Elijah Baley,’ zei Baley, ‘rechercheur C-/, belast met het onderzoek naar de moord op dr. Rikaine Delmarre. Hoe heet u?’
‘Ik ben dr. Jothan Leebig. Hoe haalt u het in uw hoofd mij tijdens mijn werk te storen?’
‘Heel makkelijk,’ zei Baley rustig. ‘Het is mijn werk.’
‘Doe uw werk dan ergens anders.’
‘Ik heb u eerst nog een paar dingen te vragen, doctor. Ik geloof dat u nauw samenwerkte met dr. Delmarre. Is dat juist?’ Een van Leebig’s handen balde zich plotseling tot een vuist en haastig beende hij naar een schoorsteenmantel waarop kleine uurwerkachtige dingen stonden die gecompliceerde ritmische bewegingen maakten die de blik op een bijna hypnotiserende manier vasthielden. De kijker bleef op Leebig ingesteld, zodat zijn gestalte in het midden van de projectie bleef terwijl hij liep. Het leek eerder alsof de kamer waar hij was zich met kleine golfbewegingen naar achteren bewoog.
Leebig zei: ‘Als u de vreemdeling bent die Gruer hier dreigde te halen…’
‘Dat ben ik.’
‘Dan bent u hier tegen mijn advies in. Uitgekeken.’
‘Nog niet. Verbreek het contact niet.’ Plotseling verhief Baley zijn stem, evenals een vinger. Hij wees zonder omwegen naar de roboticus, die zichtbaar achteruit deinsde met een uitdrukking van walging op de lippen. Baley zei: ‘Dat was geen bluf van mij over dat zien, weet u.’
‘Geen Aardse vulgariteiten, alstublieft.’
‘Het is als een rechtstreekse mededeling bedoeld. Ik zal u komen zien als ik u niet op een andere manier kan laten luisteren. Ik zal u bij uw kraag pakken en tot luisteren dwingen.
Leebig gaapte hem aan. ‘U bent een smerig beest.’
‘Noem het zoals u wilt, maar ik doe wat ik zeg.’
‘Als u op mijn terrein binnendringt, zal ik… zal ik…’ Baley trok zijn wenkbrauwen op. ‘Mij doden? Maakt u vaak zulke dreigementen?’
‘Ik maakte geen dreigement.’
‘Praat dan, nu. In de tijd die u verspild hebt had er al heel wat afgehandeld kunnen worden. U werkte nauw samen met dr. Delmarre. Is dat juist?’
De roboticus boog zijn hoofd. Zijn schouders bewogen mee met een langzame, regelmatige ademhaling. Toen hij opkeek had hij zichzelf weer onder controle. Hij speelde het zelfs klaar om een kort, bleek glimlachje te produceren. ‘Dat is juist.’
‘Delmarre interesseerde zich voor nieuwe soorten robots als ik het goed heb begrepen.’
‘Dat is zo.’
‘Wat voor soort?’
‘Bent u roboticus?’
‘Nee. Leg het zo uit dat een leek het kan begrijpen.’
‘Ik betwijfel of ik dat kan.’
‘Probeer het! Ik denk bijvoorbeeld dat hij robots wilde die kinderen konden disciplineren. Wat was daarvoor nodig?’ Leebig trok zijn wenkbrauwen even op en zei: ‘Om het heel eenvoudig te stellen, met weglating van alle fijnere details, het betekent een versterking van de C-integraal die de Si-korovichtandem routerespons op het W-<>5 niveau beheerst.’
‘Abacadabra,’ zei Baley. ‘De waarheid.’
‘Voor mij is het abacadabra. Kunt u het niet anders zeggen?’
‘Het betekent een bepaalde verzwakking van de Eerste Wet.’
‘Waarom dat? Een kind word gedisciplineerd voor zijn toekomstig bestwil. Is dat de theorie niet?’
‘Ah, het toekomstig bestwil!’ Leebigs ogen begonnen hartstochtelijk te glimmen en het was alsof hij minder op zijn luisteraar begon te letten en tegelijk wat spraakzamer werd. ‘Een eenvoudig begrip, denkt u. Hoeveel menselijke wezens zijn bereid ook maar het geringste ongemak te verdragen ter wille van een groot toekomstig goed? Hoe lang duurt het voor je een kind kunt bijbrengen dat wat nu lekker smaakt later buikpijn betekent, en dat wat nu vies smaakt de buikpijn straks doet overgaan? En u wilt een robot die dit begrijpt?
‘Pijn door een robot aan een kind toegebracht ontketent een krachtige storing in het positronisch brein. Om dat tegen te gaan door een antipotentieel dat los komt bij de gedachte aan toekomstig welzijn vereist zoveel wegen en omwegen dat de massa van het positronisch brein met j procent uitgebreid moet worden, wilt u tenminste geen andere circuits opofferen.’
Baley zei: ‘Dan bent u er dus niet in geslaagd zo’n robot te bouwen.’
‘Nee, en het is ook niet waarschijnlijk dat het me ooit zal lukken. Of wie dan ook.’
‘Testte dr. Delmarre een experimenteel model van zo’n robot toen hij stierf?’