‘Niet zo’n robot. We interesseerden ons ook voor andere dingen die praktischer waren.’
Rustig zei Baley: ‘Dr. Leebig, ik zal wat meer van de robotiek af moeten weten en ik ga u vragen om mij dat bij te brengen.’
Leebig schudde heftig zijn hoofd, en het hangende ooglid zakte verder in een spookachtige parodie op een knipoog. ‘Maar het zal u toch duidelijk zijn dat een cursus in robotiek langer dan een moment duurt. Daar heb ik de tijd niet voor.’
‘Toch moet u me wat leren. De lucht van robots is het enige dat alles op Solarie doordringt. Als we tijd nodig hebben, dan is dat des te meer een reden om u te zien. Ik ben een Aardebewoner en ik kan niet goed werken of denken als ik kijk.’
Het had Baley niet mogelijk geleken dat Leebig zijn stramme gestalte nog wat verstrakken kon,, maar het gebeurde.
Hij zei: ‘uw Aardse fobieen interesseren mij niet. Zien is onmogelijk.’
‘Ik denk dat u wel van gedachten zult veranderen als u weet waar ik voornamelijk met u over wil praten.’
‘Dat zal niets uitmaken, totaal niets.’
‘Nee? Luistert u dan eens goed. Ik geloof dat in de hele geschiedenis van de positronische robot de Eerste Wet welbewust verkeerd is geformuleerd.’
Leebig maakte een onbeheerste beweging. ‘Verkeerd geformuleerd? Idioot! Krankzinnige! Waarom?’
‘Om het feit te verbergen,’ zei Baley heel bedaard, ‘dat robots moorden kunnen plegen.’
14. Onthulling van een motief
Leebigs mond verbreedde zich langzaam. Baley hield het eerst voor een smalend gebaar en zag toen, tot zijn grote verrassing, dat het de minst succesvolle poging tot een glimlach was die hij ooit had gezien. Leebig zei: ‘Zeg dat niet. Zeg dat nooit meer.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat alles, hoe gering ook, dat wantrouwen tegen robots aanwakkert schadelijk is. Het wantrouwen van robots is een menselijke ziekte!’
Het was alsof hij een klein kind een lesje gaf. Het was alsof hij op zachte toon iets zei wat hij uit wilde schreeuwen. Het was alsof hij iemand trachtte te overtuigen die hij in werkelijkheid de doodstraf wilde geven. Leebig zei: ‘Kent u de geschiedenis van de robotiek?’
‘Een beetje.’
‘Ja, dat zal wel, op Aarde. Weet u dat de robots eerst een Frankensteincomplex tegen zich hadden? Ze waren verdacht. De mensen wantrouwden robots, waren er bang voor. Daardoor werd de robotiek bijna een ondergrondse wetenschap. De drie Wetten werden eerst ingebouwd om het wantrouwen te overwinnen en zelfs toen wilde de Aarde geen robotische maatschappij laten ontwikkelen. Een van de redenen waarom de eerste pioniers de Aarde verlieten om de rest van de Melkweg te koloniseren, was dat ze misschien samenlevingen konden stichten waarin de robots de mens van zijn gebrek en zijn gezwoeg konden bevrijden. Zelfs toen bleef er niet ver onder het oppervlak een latente achterdocht, klaar om bij de geringste aanleiding de kop op te steken.’
‘Hebt u zelf wantrouwen jegens robots ontmoet?’ vroeg Baley.
‘Vaak,’ zei Leebig grimmig.
‘Is het daarom dat u en de andere robotici bereid zijn de feiten een beetje te verdoezelen, om op die manier achterdocht zoveel mogelijk tegen te gaan?’
‘Er wordt niets verdoezeld!’
‘Worden de Drie Wetten bijvoorbeeld niet verkeerd geformuleerd?’
‘Nee!’
‘Ik kan aantonen dat dat wel zo is en als u me niet van het tegendeel overtuigt zal ik het de hele Melkweg laten weten, als ik kan.’
‘U bent gek. Welk argument u ook denkt te hebben, het is een drogreden, geloof me.’
‘Zullen we het eens bepraten?’
‘Als het niet te lang duurt.’
‘Onder vier ogen? Zien?’ Leebigs magere gezicht vertrok. ‘Nee!’
‘Goedendag, dr. Leebig. Anderen zullen wel naar me luisteren.’
‘Wacht. Grote Melkweg, man, wacht even!’
‘Zien?’
De handen van de roboticus zwierven omhoog, zweefden bij zijn kin. Langzaam kroop een duim zijn mond binnen en bleef daar. Met een nietszeggend gezicht keek hij Baley aan.
Baley dacht: Is dit een regressie naar het pre-vijf jarige stadium om me zonder bezwaar te kunnen zien? ‘Zien?’ zei hij.
Maar Leebig schudde langzaam zijn hoofd. ‘Het gaat niet, het gaat niet,’ kreunde hij, de woorden bijna gesmoord door de duim die in de weg zat. ‘Doe maar wat u wilt.’ Baley staarde naar de andere en zag hoe hij zich omdraaide naar de muur. Hij zag hoe de rechte rug van de Solarier zich boog en hij zijn gezicht in trillende handen verborg. Baley zei: ‘Goed, dan ga ik maar akkoord met kijken.’ Nog steeds met de rug naar hem toe zei Leebig: ‘Excuseer me even. Ik ben zo terug.’
Baley friste zich in de tussentijd wat op en keek naar zijn pasgewassen gezicht in de toiletspiegel. Begon hij Solarie en de Solariers aan te voelen? Hij was er niet zeker van. Hij zuchtte en drukte op een contact en een robot verscheen. Hij draaide zich niet om hem aan te kijken. Hij zei: ‘Is er behalve de kijker die ik gebruik nog een kijker op de boerderij?’
‘Er zijn er nog drie, meester.’
‘Zeg dan tegen Klorissa Cantoro — zeg tegen je meesteres dat ik deze tot nader order gebruik en dat ik niet gestoord mag worden.’
‘Ja, meester.’
Baley ging- weer op zijn plaats zitten waar de kijker nog steeds stond ingesteld op het lege stuk kamer waar Leebig had gestaan. Het was nog steeds leeg en hij installeerde zich om te wachten.
Het duurde niet lang. Leebig kwam binnen en de kamer schudde weer toen de man liep. Het brandpunt versprong duidelijk meteen van kamermiddelpunt naar mensmiddelpunt. Baley herinnerde zich de gecompliceerdheid van het bedieningspaneel en begon een beetje ontzag te krijgen voor de techniek die hierbij betrokken was.
Leebig was zichzelf duidelijk weer meester. Zijn haar was achterover gekamd en hij had een andere kostuum aangetrokken. Zijn kleren hingen losjes om hem heen en waren van een stof gemaakt die glom en waarop lichtjes schitterden. Hij ging zitten op een kleine stoel die uit de muur klapte.
Nuchter zei hij: ‘Wat was dat voor idee van u over de Eerste Wet?’
‘Kunnen we afgeluisterd worden?’
‘Nee. Daar heb ik voor gezorgd.’
Baley knikte. Hij zei: ‘Laat ik de Eerste Wet eerst eens opzeggen.’
‘Voor mij hoeft dat nauwelijks.’
‘Dat weet ik, maar laat ik hem toch maar opzeggen: Een robot mag een menselijk wezen geen kwaad doen, noch mag hij toestaan dat een mens gekwetst wordt door zijn nalatigheid.’
‘En,?’
‘Toen ik net op Solarie was aangekomen werd ik naar de mij toegewezen villa gebracht in een grondvoertuig. Het grondvoertuig was een speciaal geval, helemaal afgeschermd om me te beschermen tegen de open ruimte. Als Aardebewoner…’
‘Dat weet ik,’ zei Leebig ongeduldig. ‘Wat heeft dit ermee te maken?’
‘De robot die de wagen bestuurde wist dat niet. Ik vroeg of hij de auto open wilde maken en ik werd meteen gehoorzaamd. Tweede Wet. Ze moesten opdrachten uitvoeren. Ik voelde me natuurlijk niet goed en stortte bijna in elkaar voor de wagen weer gesloten werd. Deed die robot mij geen kwaad?’
‘Door uw eigen opdracht,’ snauwde Leebig.
‘Ik zal de Tweede Wet opzeggen: Een robot moet gehoorzamen aan de bevelen hem door menselijke wezens gegeven, behalve wanneer deze bevelen in strijd zijn met de Eerste Wet. U ziet dus dat hij mijn opdracht had moeten negeren.’
‘Dat is onzin. De robot wist niet…’
Baley boog zich voorover in zijn stoel. ‘Ah! Daar hebben we het. Laten we nu de Eerste Wet eens opzeggen zoals hij zou moeten luiden: Een robot mag niets doen dat, bij zijn weten, een menselijk wezen zal kwetsen en evenmin mag hij welbewust toestaan dat een mens gekwetst wordt door zijn nalatigheid.’
‘Dat ligt voor de hand.’
‘Ik geloof niet voor gewone mensen. Anders zouden gewone mensen beseffen dat robots moorden kunnen begaan.’ Leebig was bleek. ‘Volkomen waanzin!’ Baley staarde naar zijn vingertoppen. ‘Ik denk dat een robot een onschuldige taak mag uitvoeren; die geen schadelijke gevolgen heeft voor een menselijk wezen?’