‘Als hem dat opgedragen wordt,’ zei Leebig. ‘Ja, natuurlijk. Als hem dat opgedragen wordt. En een tweede robot mag, denk ik, ook wel een onschuldige taak uitvoeren; een taak die al evenmin schadelijke gevolgen voor een mens heeft? Als hem dat opgedragen wordt?’
‘Ja.’
‘Maar wat nu als de twee onschuldige taken, elk afzonderlijk volmaakt onschuldig, samen op moord neerkomen?’
‘Wat?’ Leebigs voorhoofd rimpelde zich tot een frons. ‘Ik wil hier uw mening als deskundige over hebben,’ zei Baley. ‘Ik zal u een hypothetisch geval noemen. Stel dat een man tegen een robot zegt: ‘Gooi een klein beetje van deze vloeistof in een glas melk dat je daar en daar kunt vinden. De vloeistof is volkomen onschadelijk. Ik wil alleen weten wat voor effect het op melk heeft. Als ik het effect ken zal het mengsel weggegooid worden. Als je dit gedaan hebt moet je het vergeten.’
Leebig, nog steeds fronsend, zei niets.
Baley zei: ‘Als ik de robot gezegd had een geheimzinnige vloeistof in de melk te gooien en die dan aan iemand te geven, zou de Eerste Wet hem gedwongen hebben te vragen: ‘Wat is dat voor vloeistof? Zal het een mens kwaad doen?’ En als hem verzekerd werd dat de vloeistof onschadelijk was, zou de Eerste Wet de robot nog steeds kunnen doen aarzelen en weigeren de melk aan te bieden. Maar in plaats daarvan wordt hem verteld dat de melk weggegooid zal worden. Dat heeft niets met de Eerste Wet te maken. Zal de robot dan niet doen wat hem gezegd wordt?’ Leebig gaapte hem aan.
Baley zei: ‘Nu schenkt een tweede robot de melk in terwijl hij niet weet dat ermee geknoeid is. In zijn onschuld geeft hij de melk aan een mens en die mens sterft.’
‘Nee!’ riep Leebig uit.
‘Waarom niet? Beide handelingen zijn op zich onschuldig. Alleen samen komen ze op moord neer. Ontken u dat zoiets zou kunnen gebeuren?’
‘De moordenaar zou de man zijn die de opdracht gaf,’ schreeuwde Leebig.
‘Theoretisch gezien wel, ja. Maar de robots zouden de onmiddellijke moordenaars zijn, de instrumenten waarmee de moord gepleegd wordt.’
‘Niemand zou zulke opdrachten geven.’
‘Iemand zou dat wel. Iemand heeft het gedaan. Precies op deze manier moet de poging tot moord op dr. Gruer in zijn werk zijn gegaan. Ik neem aan dat u daar wel van gehoord hebt.’
‘Op Solarie,’ mopperde Leebig, ‘hoor je alles.’
‘Dan weet u dat Gruer vergiftigd werd aan zijn eettafel, voor mijn ogen en die van mijn partner, meneer Olivaw van Aurora. Of hebt u soms nog andere suggesties over hoe het gif hem bereikt zou kunnen hebben? Er was verder geen mens in huis. Als Solarier zal u dat aanspreken.’
‘Ik ben geen detective. Ik heb geen theorieen.’
‘Ik heb u er een gegeven. Ik wil weten of het een mogelijkheid is. Ik wil weten of twee robots afzonderlijk twee handelingen kunnen verrichten, die elk op zich onschuldig zijn, en samen een moord tot resultaat hebben. U bent de deskundige, dr. Leebig. Is het mogelijk?’
En Leebig, opgejaagd en gekweld, zei met zo’n zachte stem ‘Jet’, dat Baley hem nauwelijks verstond. Baley zei: ‘Goed dan. Daar gaat de Eerste Wet.’ Leebig keek naar Baley en zijn hangend ooglid maakte in een trage tic een keer of twee een knipoog. Hij vouwde zijn ineengeslagen handen uit elkaar, maar zijn vingers bleven in hun klauwstand alsof elke hand nog een spookhand van lucht vast had. Hij draaide zijn palmen naar beneden, liet zijn handen op zijn knieen rusten en pas toen ontspanden de vingers zich. Verstrooid keek Baley het allemaal aan. Leebig zei: ‘Theoretisch, ja. Theoretisch! Maar gooi die Eerste Wet niet zo gemakkelijk aan de kant, Aardebewoner. Je zou robots hele knappe opdrachten moeten geven om de Eerste Wet te omzeilen.’
‘Toegegeven,’ zei Baley. ‘Ik ben maar een Aardebewoner. Ik weet nagenoeg niets over robots en mijn formuleringen van de opdrachten waren maar bij wijze van voorbeeld. Een Solarier zou het veel subtieler en beter gedaan hebben. Daar ben ik zeker van.’
Uit niets bleek dat Leebig hem gehoord had. Luid zei hij: ‘Als met een robot zo gemanipuleerd kan worden dat hij een mens kwaad doet, betekent dat alleen maar dat we de kracht van zijn positronisch brein moeten uitbreiden. Je zou. kunnen zeggen dat we de mens beter zouden moeten maken. Dat is onmogelijk, dus moeten we de robot meer feilloos maken.
‘We boeken geleidelijk vooruitgang. Onze robots zijn gevarieerder, meer gespecialiseerd, minder schadelijk en ze kunnen meer dan die van een eeuw geleden. Over een eeuw zullen we nog verder zijn. Waarom een robot een paneel laten bedienen als er in het paneel zelf een positronisch brein ingebouwd kan worden? Dat is specialisatie, maar we kunnen ook het omgekeerde doen. Waarom geen robot met vervangbare en verwisselbare ledematen. Eh? Waarom niet? Als we…’
Baley viel hem in de rede. Bent u de enige roboticus op Solarie?’
‘Doe niet zo dwaas.’
‘Ik vroeg het me alleen maar af. Dr. Delmarre was de enige — uh — fetologisch ingenieur, afgezien van een assistent.’
‘Solarie heeft meer dan twintig robotici.’
‘Bent u de beste?’
‘Dat ben ik,’ zei Leebig zonder omhaal. ‘Delmarre heeft met u samengewerkt.’
‘Dat is zo.’
Baley zei: ‘Ik heb begrepen dat hij van plan was de samenwerking op te zeggen.’
‘Geen sprake van. Hoe komt u daarbij?’
‘Ik heb begrepen dat hij bezwaar maakt tegen uw vrijgezellenstaat.’
‘Dat kan zijn. Hij was een doorgewinterd Solarier. Maar het had geen effect op onze zakelijke relatie.’
‘En nu iets anders. Maakt en repareert u ook bestaande typen, behalve dat u nieuwe robotmodellen ontwikkelt?’ Leebig zei: ‘Aanmaak en reparatie gebeurt voornamelijk door robots. Er zijn een grote fabriek en een onderhouds-werkplaats op mijn terrein.’
‘Tussen twee haakjes, moeten robots vaak gerepareerd worden?’
‘Heel weinig.’
‘Betekent dat dat het robotonderhoud een onderontwikkelde wetenschap is?
‘Helemaal niet.’ Leebig zei dat kortaf.
‘Maar hoe zat het dan met de robot die ter plaatse was bij de moord van dr. Delmarre?’
Leebig keek de andere kant op en hij fronste zijn wenkbrauwen alsof hij een pijnlijke gedachte wilde verdringen. ‘Het was een total loss.’
‘Helemaal? Kon hij helemaal geen enkele vraag meer beantwoorden?’
‘Geen enkele. Hij was volslagen onbruikbaar. Er was kortsluiting opgetreden in het hele positronische brein. Geen enkel circuit was intact gebleven. Maar denk u even in! Hij had een moord gezien die hij niet had kunnen verhinderen…’
‘Tussen twee haakjes, waarom kon hij de moord niet verhinderen?’
‘Wie zou dat kunnen weten? Dr. Delmarre experimenteerde met die robot. Ik weet niet in welke mentale toestand hij hem had gebracht. Misschien had hij hem bijvoorbeeld opgedragen alle operaties even te staken terwijl hij een bepaald circuitelement controleerde. Als nu plotseling iemand van wie noch dr. Delmarre noch de robot het verwachtte het op zijn leven gemunt bleek te hebben zou het best even hebben kunnen duren voor de robot de Eerste Wet kon gebruiken om dr. Delmarre’s opdracht op te heffen. Hoe lang dat duurde zou afhangen van de aard van de aanval en van dr. Delmarre’s opdracht om te bevriezen. Ik zou zo nog wel een dozijn redenen kunnen bedenken waarom de robot de moord niet kon verhinderen. Dat hij dat niet kon betekende echter een overtreding van de Eerste Wet en dat was voldoende om elk positronisch pad in zijn brein op te blazen.’
‘Maar als de robot fysiek niet in staat was de moord te voorkomen, was hij dan verantwoordelijk? Eist de Eerste Wet het onmogelijke?’
Leebig haalde zijn schouders op. ‘De Eerste Wet beschermt de mensheid, ondanks uw pogingen om dat te kleineren, met elke atoom en uit alle macht. Voor verontschuldigingen is geen plaats. Als de Eerste Wet is overtreden is de robot verwoest.’