Hij ging zitten, met zijn gezicht naar haar toe om niet in de zon te kijken.
Zij leunde achterover naar het water en plukte een kleine komvormige bloem, geel van buiten en met witte strepen van binnen, helemaal niet fel. Zij zei: ‘Dit is een inheemse plant. De meeste bloemen hier komen oorspronkelijk van de Aarde.’
Water druppelde van de gebroken steel toen zij het voorzichtig naar Baley toereikte.
Even voorzichtig pakte Baley hem aan. ‘Je hebt hem dood gemaakt,’ zei hij.
‘Het is maar een bloem. Er zijn er nog duizenden van.’ Plotseling, voor zijn vingers de gele kom ternauwernood hadden aangeraakt, rukte ze hem weg, met vlammende ogen. ‘Of wil je suggereren dat ik een mens zou kunnen doden omdat ik een bloem geplukt heb?’
Op een zachte, verzoenende toon zei Baley: ‘Ik suggereerde niets. Mag ik hem eens zien?’
Baley wilde hem eigenlijk helemaal niet aanraken. Hij had in natte grond gestaan en had nog iets modderigs. Hoe konden deze mensen die zo voorzichtig waren in hun contact met Aardebewoners, en zelfs met elkaar, zo onzorgvuldig zijn in het contact met gewoon vuil?
Maar hij pakte de stengel tussen duim en wijsvinger vast en keek ernaar. De kom was gevormd uit een stuk of wat dunne stukken van een papierachtig materiaal, die zich vanuit een gemeenschappelijk centrum omhoogbogen. Binnenin was een witte, bolvormige verdikking, vochtig en omzoomd met donkere haartjes die zacht trilden in de wind. Zij zei: ‘Kun je hem ruiken?’
Onmiddellijk werd Baley zich bewust van de geur die hij afscheidde. Hij boog zich voorover en zei: ‘Het ruikt als parfum van een vrouw.’
Verrukt klapte Gladia in haar handen. ‘Wat ben je me toch een Aardebewoner. Wat je werkelijk bedoelt is dat vrouwenparfum net zo ruikt als dit.’
Baley knikte treurig. Hij begon genoeg te krijgen van het buiten zijn. De schaduwen werden langer en het land werd donker. Toch was hij vastbesloten om er niet aan toe te geven. Hij wilde dat die grijze muren van licht die zijn portret versomberden weggingen. Het was belachelijk, maar zo was het nu eenmaal. Gladia pakte Baley de bloem af, die hem zonder tegenstribbelen los liet. Langzaam plukte ze de bladeren eraf. Zij zei: ‘Ik denk dat elke vrouw anders ruikt.’
‘Dat hangt van het parfum af,’ zei Baley onverschillig. ‘Denk je in dat je zo dicht bij bent dat je dat kunt weten? Ik gebruik geen parfum omdat er nooit niemand zo dicht bij is.
Behalve nu dan. Maar ik denk dat jij vaak parfum ruikt, de hele tijd.
Op Aarde is je vrouw toch altijd bij je?’ Zij concentreerde zich helemaal op de bloem en fronste haar wenkbrauwen terwijl zij hem zorgvuldig in stukken scheurde. ‘Zij is niet altijd bij me,’ zei Baley. ‘Niet elke minuut.’
‘Maar het grootste deel van de tijd. En wanneer je wilt…’ Plotseling zei Baley: ‘Waarom zou dr. Leebig jou toch zo nodig wat over robotiek hebben willen bijbrengen?’ De ontmantelde bloem bestond nu uit een stengel en de verdikking die binnen in had gezeten. Gladia rolde hem tussen haar vingers en gooide hem toen weg, zodat hij een ogenblik op de vijver bleef drijven. ‘Ik denk dat hij mij als assistent wilde,’ zei ze.
‘Heeft hij je dat gezegd, Gladia?’
‘Tegen het eind, Elijah. Ik denk dat hij ongeduldig werd. In elk geval vroeg hij me of ik het niet opwindend zou vinden om robotiek te gaan doen. Natuurlijk zei ik hem dat ik me niets saaiers kon voorstellen. Hij was behoorlijk kwaad.’
‘En daarna heeft hij nooit meer met je gewandeld?’ Ze zei: ‘Weet je, ik geloof dat dat het geweest is. Ik denk dat ik hem gekwetst heb. Werkelijk, maar wat moest ik anders?’
‘Maar daarvoor had je hem toch al verteld over je ruzies met dr. Delmarre?’
Haar handen werden vuisten en bleven dat op een krampachtige manier. Haar lichaam bleef stijf in dezelfde houding, het hoofd een beetje naar een kant overgebogen. Haar stem was onnatuurlijk hoog. ‘Welke ruzies?’
‘Jouw ruzies met je man. Ik heb begrepen dat je hem haatte.’
Haar gezicht vertrok en werd vlekkerig terwijl zij hem aanstaarde.
‘Wie heeft je dat verteld? Jothan?’
‘Dr. Leebig had het erover. Ik geloof dat hij gelijk had.’ Zij was geschokt. ‘Je probeert nog altijd te bewijzen dat ik hem vermoord heb. Ik denk maar dat je mijn vriend bent en je bent alleen maar… alleen maar een detective.’ Ze hief haar vuisten op en Baley wachtte af.
Hij zei: ‘Je weet dat je me niet aan kunt raken.’ Haar handen vielen omlaag en zij begon geluidloos te huilen. Zij wendde haar hoofd af.
Baley boog zijn eigen hoofd en sloot zijn ogen om de verontrustend lange schaduwen buiten te sluiten. Hij zei: ‘Dr. Delmarre was geen hartelijke man, nietwaar?’ Gesmoord zei ze: ‘Hij had het erg druk.’ Baley zei: ‘Jij bent daarentegen wel hartelijk. Je stelt belang in mannen. Begrijp je me?’
‘Ik k-kan er niets aan doen. Ik weet dat het walgelijk is, maar ik kan er niets aan doen. Het is zelfs walgelijk om erover te p-praten.’
‘Maar met dr. Leebig heb je er over gepraat?’
‘Ik moest iets doen en Jothan was in de buurt en hij scheen het niet erg te vinden en ik voelde me dan wat beter.’
‘Heb je hierom ruzie gemaakt met je man? Omdat hij zo koud en onhartelijk was en jij dat verafschuwde?’
‘Soms haatte ik hem.’ Hulpeloos haalde zij haar schouders op. ‘Hij was gewoon een goede Solarier en wij waren nog niet aan de beurt voor k- voor k-’ Zij snikte het uit. Baley wachtte. Zijn maag voelde koud aan en de open lucht drukte zwaar op hem. Toen Gladia wat rustiger werd vroeg hij zo vriendelijk als hij maar kon: ‘Heb je hem vermoord, Gladia?’
‘N-nee.’ Toen, plotseling, alsof al haar innerlijke weerstand was gebroken: ‘Ik heb je nog niet alles verteld.’
‘Doe dat dan nu, als je wilt.’
‘We hadden toen ruzie die keer, toen hij stierf. De zelfde ruzie van altijd. Ik schreeuwde naar hem maar hij schreeuwde nooit terug. Hij zei zelf nauwelijks een woord en dat maakte het nog erger. Ik was zo kwaad, zo kwaad. Daarna herinner ik me niets meer.’
‘Jehoshaphat!’ Baley zwaaide een beetje en zijn ogen zochten de neutrale steenkleur van de bank. ‘Wat bedoel je met herinner ik me niets meer?’
‘Ik bedoel hij was dood en ik gilde en de robots kwamen binnen…’
‘Heb je hem vermoord?’
‘Ik weet het niet meer, Elijah, als ik het gedaan had zou ik het me toch wel herinneren? Maar ik herinner me verder niets meer en ik ben zo bang geweest, zo bang. Alsjeblieft, Elijah, help me.’
‘Wees maar gerust, Gladia. Ik zal je helpen.’ Baley’s gedachten concentreerden zich op het moordwapen. Wat was daarmee gebeurd? Het moest zijn weggehaald. Als dat zo is kon alleen de moordenaar daar maar voor in aanmerking komen. Aangezien Gladia meteen na de moord ter plaatse werd gevonden kon zij het niet gedaan hebben. De moordenaar zou iemand anders moeten zijn. Hoe iedereen op Solarie er ook over mocht denken, het moest iemand anders zijn. Flauwtjes dacht hij: Ik moet weer in het huis zien te komen. Hij zei: ‘Gladia…’
Op de een of andere manier staarde hij naar de zon. Hij was bijna bij de horizon. Hij moest zijn hoofd omdraaien om ernaar te kunnen kijken en in een morbide beklemming kon hij er zijn ogen niet vanaf houden. Zo had hij hem nog nooit gezien. Dik, rood, en op de een of andere manier afgezwakt, zodat je ernaar kon kijken zonder verblind te worden en de bloedende wolken erboven kon zien, een dunne lijn waar een zwarte dwars doorheen liep. Baley mompelde: ‘De zon is zo rood.’