‘Dat weet ik.’
‘Maar genen zijn niet alles. Ook de omgeving telt mee, en een omgeving kan aanleiding zijn tot een feitelijke psychose waar de genen alleen maar op de predispositie voor een bepaalde psychose duiden. Heb je gemerkt hoe Gladia zich voor de Aarde interesseert?’
‘Daar heb ik het al over gehad, Partner Elijah, en ik beschouwde het als een belangstelling die gesimuleerd werd om jou te beinvloeden.’
‘Stel nu eens dat het echte belangstelling is, gefascineerdheid zelfs. Stel dat er aan de Aardse massa’s iets is wat haar opwindt. Stel dat zij haars ondanks aangetrokken werd door iets wat haar geleerd was als smerig te beschouwen. Daar zou een mogelijke abnormaliteit in schuilen. Ik moest het onderzoeken door Solariers te gaan zien en na te gaan hoe zij daar op reageerden, en ik moest haar gaan zien om te kijken hoe zij erop reageerde. Daarom moest ik koste wat het kost bij jou vandaan, Daneel. Daarom was kijken voor mij geen goede methode meer om het onderzoek voort te zetten.’
‘Je hebt dit niet aan mij uitgelegd, Partner Elijah.’
‘Zou die uitleg dan geholpen hebben tegen wat jij, krachtens de Eerste Wet, als jouw plicht beschouwde?’ Daneel zweeg.
Baley zei: ‘Het experiment werkte. Ik heb verscheidene mensen gezien of proberen te zien. Een oude socioloog probeerde mij te zien en hij moest het halverwege opgeven. Een roboticus weigerde mij zelfs helemaal te zien, terwijl ik een verschrikkelijke druk op hem uitoefende. Alleen het idee al dreef hem tot een soort infantiele razernij. Hij zoog op zijn duim en huilde. De assistente van dr. Delmarre was door haar beroep aan persoonlijke aanwezigheid gewend en zodoende kon ze me wel verdragen, maar alleen op een afstand van tien meter. Gladia, daarentegen…’
‘Ja, Partner Elijah?’
‘Gladia stemde er bijna zonder te aarzelen in toe om mij te zien. Mijn aanwezigheid verdroeg zij zonder moeite en het was zelfs duidelijk dat zij steeds minder gespannen werd naarmate de tijd verstreek. Dat past allemaal in het patroon van een psychose. Zij vond het niet erg om mij te zien; zij interesseerde zich voor de Aarde; misschien heeft zij een abnormale belangstelling gehad voor haar man. Dat kon dan allemaal verklaard worden door een sterke en, voor deze wereld, psychotische belangstelling voor de persoonlijke aanwezigheid van leden van het andere geslacht. Dr. Delmarre was er zelf het type niet naar om zo’n gevoel aan te moedigen of eraan mee te werken. Dat moet voor haar heel frustrerend zijn geweest.’
Daneel knikte. ‘Frustrerend genoeg voor een moord op een hartstochtelijk moment.’
‘Ondanks alles geloof ik dat niet, Daneel.’
‘Word jij soms door eigen niet-ambtelijke motieven beinvloed, Partner Elijah? Mevrouw Delmarre is een aantrekkelijke vrouw en jij bent een Aardebewoner bij wie voorliefde voor de persoonlijke aanwezigheid van een aantrekkelijke vrouw niet psychotisch is.’
‘Ik heb een betere reden,’ zei Baley onbehaaglijk. (Daneels koele blik was hem veel te doordringend, te ontledend. Jehoshaphat! Het ding was maar een machine.) Hij zei: ‘Als zij haar man vermoord zou hebben zou zij ook de aanslag op Gruer hebben moeten plegen.’ Hij kreeg bijna de neiging uit te gaan leggen hoe de moord met behulp van robots gepleegd kon worden, maar hij bedwong zich. Hij was er niet zeker van hoe Daneel zou reageren op een theorie die van robots huns ondanks moordenaars maakte. Daneel zei: ‘Evenals de aanslag op jouw leven.’ Baley fronste zijn wenkbrauwen. Hij had Daneel niet willen vertellen over de giftige pijl die hem gemist had; hij had de ander niet nog meer willen sterken in diens toch al te sterke beschermercomplex ten opzichte van hemzelf.
Kwaad zei hij: ‘Wat heeft Klorissa jou verteld?’ Hij had haar moeten waarschuwen om er niet over te praten maar hoe had hij ook kunnen weten dat Daneel nog langs zou komen om vragen te stellen?
Rustig zei Daneeclass="underline" ‘Mevrouw Cantoro had daar niets mee te maken. Ik heb de poging tot moord zelf gezien/ Nu begreep Baley er helemaal niets meer van. ‘Je was er niet eens.’
Daneel zei: ‘Ik heb je zelf opgevangen en je hier een uur geleden heen gebracht.’
‘Waar heb je het nou over?’
‘Weet je dat niet meer, Partner Elijah? Het was bijna een volmaakte moord. Stelde mevrouw Delmarre jou niet voor naar buiten te gaan? Daar ben ik geen getuige van geweest, maar ik weet wel haast zeker dat zij dat gedaan heeft.’
‘Zij heeft het voorgesteld, ja.’
‘Zij heeft je misschien wel verleid om het huis te verlaten.’ Baley dacht aan zijn ‘portret’, aan de omringende grijze muren. Zou het een slimme psychologische zet geweest kunnen zijn? Zou een Solarier intuitief zoveel van de psychologie van een Aardebewoner kunnen begrijpen? ‘Nee,’ zei hij.
Daneel zei: ‘Stelde zij voor om naar die siervijver te gaan en op de bank te gaan zitten?’
‘Ja, dat wel.’
‘Denk je niet dat zij jou misschien in de gaten zal hebben gehouden, op de duizeligheid die bij je opkwam zal hebben gelet?’
‘Zij vroeg een paar keer of ik terug wilde gaan.’
‘Dat heeft ze misschien niet serieus gemeend. Zij heeft misschien toegekeken toen jij steeds zieker werd op die bank. Misschien heeft zij je zelfs wel een duw gegeven, of misschien was het niet nodig je een duw te geven. Op het moment dat ik bij jou kwam en je in mijn armen opving viel je achterover van de stenen bank in anderhalve meter water, waarin je zeker verdronken zou zijn.’
Voor de eerste keer herinnerde Baley zich die laatste vluchtige sensaties. ‘Jehoshaphat!’
‘Bovendien,’ zei Daneel met een kalme onontkoombaarheid, ‘zat mevrouw Delmarre naast jou en keek zij toe terwijl jij viel zonder een hand uit te steken om je tegen te houden. Zij zou evenmin geprobeerd hebben jou uit het water te trekken. Zij zou je hebben laten verdrinken. Misschien zou zij een robot hebben geroepen, maar die robot zou dan zeker te laat zijn gekomen. En daarna had zij natuurlijk kunnen volstaan met de verklaring dat het haar onmogelijk was je aan te raken, zelfs al ging het om je leven.’ Zeg dat wel, dacht Baley. Niemand zou eraan twijfelen dat zij niet in staat was een menselijk wezen aan te raken. En als zij al een verrassing in petto had was het dat zij zo dichtbij hem had kunnen zijn.
Daneel zei: ‘Je ziet dus, Partner Elijah, dat er nauwelijks aan haar schuld kan worden getwijfeld. Jij beweerde dat zij ook de aanslag op het leven van Gruer moet hebben gepleegd alsof dat een argument was dat tegen haar schuld pleitte. Je ziet nu dat zij dat ook geweest moet zijn. Haar enige motief om jou te vermoorden was hetzelfde als om Gruer te vermoorden; de noodzaak om de angstig doorzettende onderzoeker van de eerste moord kwijt te raken.’ Baley zei: ‘Die hele gang van zaken kan ook volkomen onschuldig zijn. Misschien heeft zij er niet bij stil gestaan hoe de buitenlucht mij zou aangrijpen.’
‘Zij heeft de Aarde bestudeerd. Zij kende de eigenaardigheden van Aardebewoners.’
‘Ik heb haar verzekerd dat ik vandaag al meer buiten was geweest en dat ik eraan begon te wennen.’
‘Zij wist misschien wel beter.’
Baley stompte in zijn hand. ‘Je maakt haar te slim. Het klopt niet en ik geloof het niet. In elk geval heeft een beschuldiging van moord geen been om op te staan zolang de afwezigheid van het moordwapen niet verklaard kan worden.’
Daneel keek de Aardebewoner kalm aan. ‘Ook dat kan ik, Partner Elijah.’
Stomverbaasd keek Baley naar zijn robot partner. ‘Hoe dan?’
‘Zoals jij je herinneren zult, Partner Elijah, redeneerde jij zo: Als mevrouw Delmarre de moordenares was had het wapen, wat dat dan ook geweest mag zijn, op de plaats van de misdaad moeten blijven. De robots, die bijna onmiddellijk verschenen, hebben geen spoor van zo’n wapen gezien, dus moet het van de plaats van de misdaad zijn weggehaald, dus moet de moordenaar het hebben weggehaald, dus kon de moordenaar niet mevrouw Delmarre zijn. Is dat juist?’
‘Dat is juist.’