Выбрать главу

‘Hechtenis’ huilde Leebig in een bijna dierlijke verschrikking. Zijn ogen vergrootten zich tot gapende gaten in zijn hoofd. ‘Iemand die hier komt? Persoonlijke aanwezigheid? Nee! Nee!’ Het tweede ‘nee’ was een gil. ‘Er zal u niets gebeuren,’ zei Baley koel, ‘als u meewerkt.’

‘Maar ik wil hem niet zien. Ik kan hem niet zien.’ Zonder het kennelijk te beseffen viel de roboticus op zijn knieen. Hij vouwde zijn handen in een wanhopig smekend gebaar. ‘Wat wilt u? Wilt u een bekentenis? Delmarre’s robot had afneembare ledematen. Ja. Ja. Ik heb de vergiftiging van Gruer gearrangeerd. Ik heb voor die voor u bestemde pijl gezorgd. Ik heb zelfs plannen gemaakt voor die ruimteschepen zoals u zei. Ik ben er niet in geslaagd, maar, ja, ik heb plannen gemaakt. Hou die man alleen bij me vandaan. Laat hem niet komen. Hou hem weg!’ Hij brabbelde.

Baley knikte. Nog een goede knop. Meer dan welke lichamelijke marteling zou de dreiging met persoonlijke aanwezigheid hem tot een bekentenis brengen. Maar toen, bij een geluid of beweging buiten het beeld- of geluidskader van een van de anderen, draaide Leebigs hoofd om en viel zijn mond open. Hij hief zijn handen op als om iets af te weren. ‘Weg,’ smeekte hij. ‘Ga weg. Niet komen. Alstublieft niet komen. Alstublieft…’ Hij kroop op handen en voeten weg, toen ging zijn hand plotseling naar een zak in zijn jasje. Deze haalde iets te voorschijn en bewoog snel naar zijn mond. Tweemaal zwaaide hij heen en weer en viel toen voorover. Baley wilde roepen: Idioot, het is geen mens die je nadert; het is een van die robots waar je zo van houdt. Daneel Olivaw sprong het beeldkader in en staarde een ogenblik naar de in elkaar gezakte gestalte. Baley hield zijn adem in. Als Daneel zou beseffen dat het zijn eigen pseudo-menselijkheid was die Leebig gedood had zou het effect op zijn aan de Eerste Wet onderworpen brein wel eens drastisch kunnen zijn.

Maar Daneel knielde alleen maar neer en zijn voorzichtige vingers raakten Leebig hier en daar aan. Toen tilde hij Leebigs hoofd op alsof het hem oneindig dierbaar was, wiegde het, streelde het. Zijn prachtig gesneden gezicht keek naar de anderen en hij fluisterde: ‘Er is een mens gestorven!’

Baley verwachtte haar; zij had om een laatste gesprek gevraagd; maar zijn ogen werden groot toen zij verscheen. Hij zei: ‘Ik zie je.’

‘Ja,’ zei Gladia, ‘hoe weet je dat?’

‘Je draagt handschoenen.’

‘Oh.’ In verwarring gebracht keek ze naar haar handschoenen. Toen zacht: ‘Vind je dat erg?’

‘Nee, natuurlijk niet. Waarom heb je besloten om mij te zien en me niet liever te bekijken?’

‘Nou’ — zij glimlachte flauw — ‘ik zal er immers aan moeten wennen, Elijah? Ik bedoel, als ik naar Aurora ga.’

‘Dat is dus geregeld?’

‘Het schijnt dat meneer Olivaw invloed heeft. Het is allemaal geregeld. Ik zal hier nooit meer terugkomen.’

‘Goed. Je zult er gelukkiger zijn, Gladia. Dat weet ik zeker.’

‘Ik ben een beetje bang.’

‘Dat weet ik. Het betekent de hele tijd zien en je zult wat van het comfort dat je hier had moeten missen. Maar daar zul je wel aan wennen en, wat meer is, je zult de verschrikking vergeten die je hier hebt doorgemaakt.’

‘Ik wil niet alles vergeten,’ zei Gladia zacht. ‘Dat zul je wel.’ Baley keek naar het slanke meisje dat voor hem stond en hij zei, met even de dood in het hart: ‘En je zult ook een keer trouwen. Echt trouwen, bedoel ik.’

‘Ik weet het niet,’ zei ze treurig, ‘maar het lijkt me niet zo aantrekkelijk — op het ogenblik.’

‘Daar zul je nog wel anders over gaan denken.’ En zo stonden ze daar, oog in oog, een sprakeloos ogenblik lang.

Gladia zei: ‘Ik heb je nooit bedankt.’ Baley zei: ‘Het was gewoon mijn werk.’ Jij gaat nu terug naar de Aarde, he?’

‘Ja-’

‘Ik zal je nooit weerzien.’

‘Waarschijnlijk niet. Maar trek het je niet aan. Over veertig jaar op zijn hoogst ben ik dood en zul jij er nog net zo uitzien als vandaag.’

Haar gezicht vertrok. ‘Dat moet je niet zeggen.’

‘Het is zo.’

Vlug, alsof zij gedwongen werd van onderwerp te veranderen, zei zij: ‘Het is allemaal waar van Jothan Leebig, weet je.’

‘Ik weet het. Andere robotici hebben zijn papieren doorgenomen en hebben experimenten ontdekt voor onbemande denkende ruimteschepen. Ze hebben ook nog andere robots gevonden met verwisselbare ledematen.’ Gladia huiverde: ‘Waarom zou hij toch zo iets ontzettends gedaan hebben?’

‘Hij was bang voor mensen. Hij pleegde zelfmoord om aan persoonlijke aanwezigheid te ontkomen en hij was bereid andere werelden uit te moorden om er zeker van te zijn dat er met Solarie en zijn persoonlijke-aanwezigheidstaboe nooit iets zou gebeuren.’

‘Hoe kon hij er toch zo over denken,’ murmelde ze, ‘als persoonlijke aanwezigheid toch zo heel…’

Weer een stil moment terwijl zij op tien pas afstand naar elkaar keken.

Toen riep Gladia plotseling: ‘Oh, Elijah, je zult het wel losbandig van me vinden.’

‘Wat zal ik losbandig vinden?’

‘Mag ik je aanraken? Ik zie je nooit meer, Elijah.’

‘Als je dat wilt.’

Stap voor stap kwam ze dichterbij, met glanzende ogen, terwijl ze er toch ook bevreesd uitzag. Anderhalve meter bij hem vandaan stond zij stil, en toen, langzaam, als in trance, begon zij de handschoen van haar rechterhand uit te trekken.

Baley maakte een gebaar alsof hij haar tegen wilde houden. ‘Bega nu geen dwaasheden, Gladia.’

‘Ik ben niet bang,’ zei Gladia.

Haar hand was bloot. Hij trilde toen zij hem Baley toestak. En ook Baley’s hand trilde toen hij haar hand in de zijne nam. Zo bleven ze een ogenblikje staan, haar hand schuw en bang in de zijne. Hij opende zijn hand en de hare ontsnapte, fladderde plotseling en zonder waarschuwing naar zijn gezicht tot haar vingertoppen, korter dan een zucht, vederlicht op zijn wang rustten. Zij zei: ‘Dank je wel, Elijah. Vaarwel.’ Hij zei: ‘Vaarwel, Gladia,’ en keek toe terwijl zij wegliep. Zelfs de gedachte dat er een schip stond te wachten om hem terug te brengen naar de Aarde veranderde op dat moment niets aan zijn gevoel dat hij iets verloor.

Staatssecretaris Albert Minnim probeerde een gezicht te trekken dat bij een vormelijk welkom past. ‘Het doet me genoegen u weer terug te zien op Aarde. Uw rapport is natuurlijk al voor u gearriveerd en wordt nu bestudeerd. U hebt goed werk geleverd. Het zal uw staat van dienst sieren.’

‘Dank u,’ zei Baley. Voor een grotere opgetogenheid was er geen plaats in hem. De terugkeer op Aarde; de veiligheid van de Holen; het binnen gehoorsafstand zijn van Jessie (hij had al met haar gesproken) hadden hem vreemd leeg gelaten.

‘Maar,’ zei Minnim, ‘uw rapport handelde alleen maar over het onderzoek naar de moord. Er was nog iets waar wij in geinteresseerd waren. Mag ik daar een gesproken rapport van hebben?’

Baley aarzelde en zijn hand ging automatisch naar de binnenzak waar zijn pijp weer warm en geruststellend aanwezig was.

Onmiddellijk zei Minnim: ‘U mag roken, Baley.’ Baley maakte van het aansteken een nogal uitvoerig ritueel. Hij zei: ‘Ik ben geen socioloog.’

‘O nee?’ Minnim glimlachte even. ‘Ik geloof dat we het daar al eens over gehad hebben. Een succesvol detective moet een goed telraam-socioloog zijn, ook al heeft hij nog nooit gehoord van Hacketts Vergelijking. Ik geloof dat u zich nu niet helemaal op uw gemak voelt omdat u bepaalde ideeen hebt over de Buitenwerelden en u er niet zeker van bent hoe die mij in de oren zullen klinken?’

‘Zo zou u het wel kunnen zeggen, meneer…. Toen u me opdracht gaf naar Solarie te gaan stelde u mij een vraag; u vroeg me wat de zwakheden van de Buitenwerelden waren?’