‘Ik zal het nog eens moeten proberen,’ zei Baley. ‘Niet in mijn aanwezigheid,’ zei Daneel. ‘Intussen heb ik gedaan wat je me gevraagd hebt.’
‘Wat ik gevraagd heb?’
‘Je zult je herinneren, Partner Elijah, dat voor je de chauffeur opdracht gaf het dak te openen, mij had opgedragen om de chauffeur te vragen hoe ver we, in kilometers, nog van ons doel zijn. We zijn er nog vijftien kilometer van verwijderd en we zullen er in een minuut of zes zijn.’ Ralev had de neiging Daneel te vragen of hij boos was omdat hij hem te slim af was geweest, al was het alleen maar om dat volmaakte gezicht eens onvolmaakt te zien worden, maar hij deed het niet. Natuurlijk zou Daneel gewoon nee zeggen, zonder ergernis of boosheid. Hij zou er even kalm en ernstig als altijd zitten, onverstoord en onverstoorbaar. Rustig zei Baley: ‘Toch, Daneel, ik zal eraan moeten wennen, weet je.’
De robot keek zijn menselijke partner aan. ‘Waar doel je nu op?’
‘Jehoshaphat! Op — op buiten. Waar deze hele planeet uit bestaat.’
‘Het zal niet nodig zijn naar buiten te gaan,’ zei Daneel. Toen, alsof het onderwerp daarmee afgehandeld was, zei hij: ‘Onze snelheid vermindert nu, Partner Elijah. Ik geloof dat we er zijn. We zullen nu moeten wachten op het aankoppelen van weer een luchtkoker, die naar de woning voert die als onze operatiebasis zal dienen. ‘Een luchtkoker is niet nodig, Daneel. Als ik buiten moet werken, heeft het geen zin de indoctrinatie nog langer uit te stellen.’
‘Er zal voor jou geen enkele reden zijn om buiten te werken, Partner Elijah.’
De robot wilde nog wat zeggen maar Baley legde hem met een handgebaar het zwijgen op.
Op het ogenblik was hij niet in de stemming voor Daneel’s zorgzame vertroostingen, voor gesus, voor verzekeringen dat alles goed zou komen en dat er voor hem gezorgd zou worden.
Wat hij werkelijk wilde was de innerlijke zekerheid dat hij voor zich zelf kon zorgen en zijn opdracht uit kon voeren. Het kijken naar en het verdragen van de open ruimte was hem niet mee gevallen. Het zou best kunnen dat als de tijd rijp was hij de hardheid zou missen om het nog eens aan te durven, ten koste van zijn zelfrespect en, mogelijk, de veiligheid van de Aarde. En dat alles om een beetje buitenlucht.
Zijn gezicht werd grimmig toen hij er maar even aan dacht. Hij zou nu de lucht, de zon en de lege ruimte onder ogen zien!
Elijah Baley voelde zich als de inwoner van een van de kleinere Steden, zeg Helsinki, die New York bezoekt en zich vergaapt aan de etages. B ij het woord ‘woning’ had hij gedacht aan een flateenheid, maat dit leek er niet op. Hij ging van kamer naar kamer en er leek maar geen eind aan te komen. Panoramische vensters waren zorgvuldig gesluierd, zodat er geen spoortje hinderlijk daglicht binnen kon dringen. Geluidloos begon er licht te stralen uit verborgen bronnen als ze een kamer betraden, om even rustig weer te doven als ze hem verlieten.
‘Wat een kamers,’ zei Baley verbaasd. ‘Zo veel. Het is net een hele kleine Stad, Daneel.’
‘Daar heeft het de schijn van, Partner Elijah,’ zei Daneel gelijkmoedig.
De Aardebewoner vond het vreemd. Waarom was het nodig om hem vlak bij zoveel Kosmieten te laten wonen? Hij zei: ‘Met zijn hoevelen zullen we hier wonen?’ Daneel zei: ‘Ik zal er zijn, natuurlijk, en een aantal robots.’ Baley dacht: Hij had moeten zeggen, een aantal andere robots.
Weer viel het hem op dat Daneel welbewust en helemaal voor een mens wilde doorgaan, ook al had hij alleen Baley maar als publiek, die de waarheid zo goed kende. En toen werd die gedachte met kracht verdrongen door een andere, een urgentere. Hij riep: ‘Robots? Hoeveel mensen?’
‘Geen enkele. Partner Elijah.’
Ze waren juist een kamer binnengestapt die van vloer tot plafond volstond niet boekfilms. Drie viewers, klaar voor gebruik, met grote halve-meter-kijkpanelen stonden in drie hoeken van de kamer. De vierde bevatte een animatie-scherm.
Baley keek geergerd om zich heen. Hij zei: ‘Hebben ze iedereen er uitgetrapt, alleen om mij op mijn eentje in dit mausoleum rond te laten hobbelen?’
‘Het is alleen voor jou bestemd. Zo’n woning voor een persoon is gewoon op Solarie.’
‘Woont iedereen zo?’
‘Iedereen.’
‘Waar hebben ze al die kamers voor nodig?’
‘Het is de gewoonte om een kamer maar voor een doel te gebruiken. Dit is de bibliotheek. Er is ook een muziekkamer, een gymnastieklokaal, een keuken, een bakkerij, een eetkamer, een werkplaats, diverse vertrekken voor het repareren en testen van robots, twee slaapkamers…’
‘Hou maar op! Hoe weet je dat allemaal?’
vlak, ‘dat voor mijn vertrek van Aurora aan mij is opgegeven.’
‘Jehoshaphat! Wie zal dat allemaal moeten schoonhouden?’ Hij maakte een royaal gebaar met zijn arm. ‘Er zijn een aantal robots voor het huishouden. Zij zijn aan jou toegewezen en zullen erop toezien dat het je aan niets ontbreekt.’
‘Maar ik heb dat allemaal niet nodig,’ zei Baley. Hij kreeg de neiging te gaan zitten en geen stap meer te verzetten. Hij wilde geen kamer meer zien.
‘We kunnen in een kamer blijven als je dat wilt, Partner Elijah. Dat werd vanaf het begin als een mogelijkheid onder ogen gezien. Toch was het, gezien de Solarische gebruiken, verstandiger dit huis te laten bouwen…’
‘Bouwen!’ Baley gaapte hem aan. ‘Je wilt toch niet zeggen dat dit voor mij gebouwd is? Speciaal? Alles?’
‘Een grondig gerobotiseerde economie…’
‘Ja, ik hoor het al. Wat gaan ze met het huis doen als het achter de rug is?’
‘Ik denk dat ze het zullen afbreken.’
Baley perste zijn lippen op elkaar. Natuurlijk! Breek het af! Bouw een geweldige constructie, speciaal voor het gebruik door een enkele Aardebewoner en sloop dan alles wat hij heeft aangeraakt. Ontsmet de grond waar het huis op gestaan heeft! Zwavel de lucht die hij geademd heeft uit! De Kosmieten mochten dan wel sterk schijnen, maar ook zij hadden hun dwaze angsten.
Daneel scheen zijn gedachten te lezen of tenminste zijn gezichtsuitdrukking te interpreteren. Hij zei: ‘Het komt je misschien voor, Partner Elijah, dat ze het huis zullen vernietigen om besmetting te voorkomen. Als dat het geval is zou ik je willen adviseren om je daar niet langer onaangenaam getroffen door te voelen. Zover gaat de angst voor ziekte bij de Kosmieten zeker niet. Alleen betekent de energie die met het bouwen van dit huis gemoeid was weinig voor hen. Evenmin als de verspilling die een afbraak oplevert groot voor hen is. En volgens de wet, Partner Elijah, kan dit huis niet blijven staan. Het staat op het land van Hannis Gruer en er mag wettelijk maar een woning op elk landgoed staan; dat van de eigenaar. Voor de bouw van dit huis, voor een duidelijk omschreven doel, werd een speciale dispensatie verleend. Het is er om ons voor een bepaalde tijd te herbergen, tot we onze missie hebben volbracht.’
‘En wie is Hannis Gruer?’ vroeg Baley.
‘Het hoofd van de Solarische veiligheidsdienst. We zullen hem direct ontmoeten.’
‘Zullen we dat? Jehoshaphat, Daneel, wanneer zal ik ook maar eens iets over wat dan ook te weten komen? Ik werk in een luchtledig en dat bevalt me niets. Ik kan net zo goed terug gaan naar de Aarde. Ik kan net zo goed…’ Hij voelde hoe hij zichzelf een slecht humeur stond aan te praten en legde zich het zwijgen op.
Daneel vertrok geen spier. Hij wachtte alleen maar op een kans om te spreken. Hij zei: ‘Het spijt me dat jij je ergert. Mijn algemene kennis van Solarie schijnt groter te zijn dan de jouwe. Mijn kennis van de moordzaak zelf is even beperkt als die van jou. Agent Gruer zal ons vertellen wat wij moeten weten. De Solarische regering heeft dit zo geregeld.’
‘Goed, laten we dan naar die Gruer gaan. Is het ver hier vandaan?’
Baley kromp ineen bij de gedachte aan nog een reis en het bekende benauwde gevoel in zijn borst kwam weer opzetten. Daneel zei: ‘Het zal niet nodig zijn het huis te verlaten, Partner Elijah. Agent Gruer zullen we in de conversatiekamer treffen. ‘Ook al een kamer om te converseren?’ mompelde Baley ironisch. En toen, luider: ‘Zit hij daar nu op ons te wachten?’