De jonge rechercheur onderbrak zijn overpeinzingen. Hij gebaarde naar de notities voor zich op zijn bureau. ‘Wat doen we met het verhaal van die Pieter van Duijn?’
De Cock wreef zich achter in zijn nek. ‘Heb je die Marinus Kleijn nagetrokken?’
Vledder knikte. ‘Er is niets ten nadele van hem bekend. Een keurige, oppassende man met een blanco strafregister.’
De Cock beet peinzend op zijn onderlip. ‘We kunnen die aanwijzing niet verwaarlozen,’ sprak hij bedachtzaam. ‘Ik ben in mijn lange loopbaan nog nooit een echte crime passionnel tegengekomen, maar het is niet uitgesloten dat de slome Marinus Kleijn door ongedachte emoties werd gedreven. De misdaadliteratuur kent daarvan vele voorbeelden.’
Vledder keek hem onderzoekend aan. De toon van zijn oude collega maakte hem argwanend.
‘Jij ziet er zelf weinig heil in?’
De Cock zwaaide afwerend. ‘Ik zie geen enkele reden om hem zonder meer uit te sluiten. Marinus Kleijn past in het beeld. Jeanne van Ark werd ontkleed aangetroffen. Het is heel goed mogelijk dat hij haar tijdens hun samenzijn heeft gewurgd.’
Vledder gebaarde voor zich uit. ‘Maar dan toch eerst nadat zij geweigerd had om met hem mee te gaan?’
De Cock knikte. ‘Zo ongeveer,’ antwoordde hij aarzelend. ‘Er zijn geen getuigen. We weten niet wat zich in dat kamertje heeft afgespeeld. Maar het is opvallend dat hij al kort na het ontdekken van het lijk op de gracht aanwezig was.’
‘Kunnen we hem als verdachte beschouwen?’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht. ‘Die enkele aanwijzing van Pieter van Duijn is daarvoor onvoldoende. Het is niet meer dan een loze kreet. Met de feitelijke uitvoering heeft het niets te maken.’
De grijze speurder staarde even voor zich uit. ‘Het lijkt mij het beste,’ ging hij verder, ‘dat jij… eventueel in gezelschap van… eh, onze nieuwe leerling… hem vanmiddag eens aan de tand gaat voelen. Ik verwacht weinig weerstand van de boekverkoper. Hij is niet het type van een harde crimineel. Als Marinus Kleijn Jeanne van Ark heeft vermoord, dan zal hij vermoedelijk snel bekennen.’
De oude rechercheur kwam uit zijn stoel overeind en slenterde naar de kapstok.
Vledder kwam hem na.
‘Waar ga jij heen?’
De Cock draaide zich half om.
‘Een moeder vragen of ze weet waar haar zoon is.’
Vledder keek hem vragend aan. ‘Welke zoon?’
De oude rechercheur antwoordde niet. Hij wurmde zich in zijn regenjas en vatte zijn hoedje.
‘Heb je dokter Rusteloos al aan de lijn gehad?’
‘Ja.’
‘Hoe laat is de sectie?’
‘Half twaalf.’
De Cock wreef over zijn kin.
‘Ik weet niet of Gabrielle de Poortere vanmorgen al aan ons wordt toegevoegd, maar mocht ze op tijd komen… neem haar dan mee.’
Vledder reageerde geschokt.
‘Naar de autopsie?’ vroeg hij ongelovig.
De Cock keek hem aan.
‘Geloof jij niet in emancipatie?’
De Cock slofte op zijn gemak van de Warmoesstraat via de Sint Olofspoort naar de Prins Hendrikkade. Door tomeloze inzet van enkele hotel- en restauranthouders was de beruchte kop van de Zeedijk opnieuw in zijn oude glorie hersteld. Het pleintje bood na jaren weer een veilig, vrolijk aanzien.
Bij het Open Havenfront bleef de oude rechercheur even staan en keek met genoegen naar het fraaie houten gebouw van het Noord-Zuidhollands Koffiehuis, pronkend in de felle zon. De Cock hield van zijn stad en Amsterdam bleef voor hem, ondanks de alsmaar stijgende misdaad, die liefde ten volle waard.
Alleen, zonder Vledder in zijn kielzog, voelde hij zich even bevrijd van de druk die zijn beroep met zich meebracht. Toch baarde de moord op Jeanne van Ark hem zorgen. De omstandigheden waaronder hij haar lijk had aangetroffen, zinden hem niet.
Op het Stationsplein blikte hij gewoontegetrouw om zich heen naar het gilde zakkenrollers en bagagedieven. Toen hij niets verdachts kon ontdekken, stapte hij in lijn 13.
Via de Nieuwezijds Voorburgwal, achter het Koninklijk Paleis om, volgde de tram de Raadhuisstraat, reed langs de oude Westertoren naar de Rozengracht en bereikte via de De Clercqstraat de rumoerige Jan Evertsenstraat. Op het Mercatorplein stapte hij uit. Het rechthoekige plein zag er feestelijk uit. De vele roze prunussen stonden in bloei.
De Cock kende dit gedeelte van Amsterdam-West heel goed. In een ver verleden had hij er tal van onderzoeken verricht. Inbrekers die in de binnenstad opereerden, woonden vaak in deze buurt.
Hij plukte uit het borstzakje van zijn colbert een verkreukelde notitie, las het adres en slenterde naar de Van Spilbergenstraat. De straat, vond hij, was niet meer zo mooi en schoon als vroeger.
Voor nummer 735 bleef hij staan. Na een korte aarzeling drukte hij op de bel.
Mevrouw Lefeberus keek hem met een mengeling van verwondering en wantrouwen aan. Ze knoopte haar zijden kimono vast en schikte iets aan haar kapsel. Uit haar helgroene ogen straalde een blik van herkenning.
‘Wat kom jij doen?’
De Cock nam zijn hoedje af en schonk haar zijn beminnelijkste glimlach. ‘Ik was benieuwd hoe het met je ging.’
‘Met mij… met mij gaat het best.’
De Cock glimlachte opnieuw. ‘En ik wilde eens met je praten… over vroeger.’
Mevrouw Lefeberus deed de deur verder open en liet hem binnen. ‘Vroeger is dood.’
De Cock liep haar voorbij naar de woonkamer. Mevrouw Lefeberus deed de deur achter zich dicht en sjokte op haar te grote pantoffels achter hem aan.
Ze gebaarde naar een lage fauteuil bij het raam. De bekleding vertoonde vele slijtplekken.
‘Ik heb inmiddels een nieuw ameublement gekocht,’ sprak ze schor, ‘maar zijn oude stoel heb ik niet weggedaan.’
De Cock keek haar vertederd aan. ‘Het verleden is niet dood.’
Mevrouw Lefeberus schudde meewarig haar hoofd. ‘Ondanks al zijn sores,’ sprak ze vergoelijkend, ‘heb ik nooit een slecht leven bij Karel gehad. Je leefde alleen steeds in angst dat er zo’n vent als jij voor de deur stond om hem op te halen.’
Ze wees opnieuw naar de fauteuil.
‘Jij mag daar wel gaan zitten.’
Het klonk als een gunst.
De Cock liet zich in de fauteuil zakken en legde zijn hoedje naast zich op het tapijt.
‘Hoe lang is het nu geleden?’ vroeg hij belangstellend.
Mevrouw Lefeberus nam tegenover hem plaats en trok de panden van haar kimono over haar knieën.
‘De tijd vliegt… in maart was het alweer veertien jaar.’ Ze zweeg even en keek De Cock kritisch observerend aan. ‘Je bent ouder geworden,’ stelde ze sober vast. ‘Er zijn heel wat kraaienpootjes bijgekomen.’
De oude rechercheur grijnsde. ‘Ik ben aan een facelift toe.’
Mevrouw Lefeberus lachte niet. ‘Hoe lang ben je al rechercheur?’
‘Bijna dertig jaar.’
‘Hoe vaak heb jij Karel gearresteerd?’
De Cock maakte een verontschuldigend gebaar. ‘Slechts één keer… en ik was erbij toen ze hem wegdroegen.’
Mevrouw Lefeberus knikte. ‘Op jouw aanraden,’ sprak ze zacht, ‘ben ik destijds niet meer naar hem gaan kijken. Achteraf heb ik daar wel eens spijt van.’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Het was geen prettig gezicht,’ reageerde hij kalm. ‘Het leek mij beter dat je je hem herinnerde zoals hij was… gaaf.’
Mevrouw Lefeberus tastte met haar blik opnieuw zijn gelaatstrekken af. ‘Ben je echt alleen maar gekomen om over het verleden te kletsen?’
De Cock negeerde haar vraag. ‘Heb je vanmorgen de krant gelezen?’
Mevrouw Lefeberus schudde haar hoofd. ‘Ik lees ’s morgens geen krant.’
‘Jeanne van Ark is dood.’
Over de bleke vlezige wangen van mevrouw Lefeberus zwiepte een zenuwtrek.
‘Kwam ze onder de tram?’ vroeg ze onverschillig.
De Cock keek haar scherp aan. ‘Ze werd vermoord.’
Mevrouw Lefeberus staarde hem secondenlang uiterlijk onbewogen aan. ‘Het zat erin.’