De Cock wapperde met zijn linkerhand. ‘Is dat je enige commentaar?’
In zijn stem trilde ergernis.
Mevrouw Lefeberus trok haar schouders op. ‘Ik ben er niet kapot van. Ze was een sloerie. Er zijn er genoeg die haar bloed wel konden drinken. Ze heeft ook mijn Benny naar de gallemieze[6] geholpen.’
Plotseling veranderde ze van toon. Haar wantrouwen kwam terug. Ze boog zich iets naar voren.
‘Behandel jij die moord?’
‘Ja.’
‘En nu zit je achter Benny aan?’
De Cock keek haar onderzoekend aan. ‘Vind je dat vreemd?’
Mevrouw Lefeberus knikte. ‘Dan ben je verkeerd bezig,’ sprak ze ernstig. ‘Mijn Benny is overal voor in… noem maar op. Maar moord… iemand doodmaken… nee. Die jongen kan geen vlieg kwaad doen. Als hij met zijn auto rijdt en er zit midden op de weg een mus aan een korstje brood te knabbelen, dan remt hij voor dat vogeltje.’
De Cock gebaarde in haar richting. ‘Jij zult hem beter kennen dan ik.’
Mevrouw Lefeberus knikte traag voor zich uit. ‘Ik ben zijn moeder.’
De Cock ademde diep. ‘Ik wil met Benny praten.’
‘Wat houdt je tegen?’
‘Ik weet niet waar ik hem kan vinden.’
Mevrouw Lefeberus schonk hem een moede glimlach.
‘En daar heb je mij voor nodig?’
‘Precies.’
Mevrouw Lefeberus grinnikte vreugdeloos.
‘En jij verwacht dat ik je daarbij help?’
De Cock knikte overtuigend.
‘Dat verwacht ik,’ antwoordde hij vlak. ‘Als jij in je hart ervan overtuigd bent dat Benny met die moord op Jeanne van Ark niets te maken heeft… waarom zou je dan geen ontmoeting tussen hem en mij arrangeren?’
Om de mond van mevrouw Lefeberus danste een grijns.
‘Om jou de gelegenheid te geven hem te arresteren?’
De Cock keek haar doordringend aan.
‘Voor een moord die hij niet heeft begaan? Ik dacht dat jij mij beter kende.’
De Cock slofte de Van Spilbergenstraat uit. Hij had geen lust om opnieuw een hobbelende rit in een overvolle tram te maken. Op zijn gemak kuierde hij naar de Postjesweg en slenterde vandaar naar de Kinkerstraat.
De oude rechercheur vroeg zich af of zijn benadering van mevrouw Lefeberus juist was geweest. Uit het verleden kende hij haar als een vrouw die met recht en wet goed wist om te gaan. Misschien was haar visie juist en had haar zoon Benny niets met de moord op Jeanne van Ark uitstaande. Maar De Cock zag in hem toch een directe weg naar de dader.
De vader van Benny kwam terug in zijn gedachten. Karel Lefeberus was een inbreker van de oude stempel, stammend uit een tijd dat de penoze nog codes kende en hanteerde. Hij en Handige Henkie waren vaklieden, professionals, die een kraak terdege voorbereidden en de risico’s voor henzelf en anderen tot een minimum beperkten.
Toen de brandkasten steeds gecompliceerder werden en met eenvoudige middelen niet meer waren te kraken, gaf Handige Henkie zich gewonnen en koos voor het smalle pad der deugd.
Karel Lefeberus was een man die niet van opgeven wilde weten. Hij was een van de eersten die springstof gebruikten. Het werd zijn dood.
Met Handige Henkie onderhield de grijze speurder nog steeds een goede band en hij koesterde het apparaatje dat hij eens van zijn vriend en ex-inbreker had gekregen: een koperen houdertje met uitschuifbaar een keur van stalen sleutelbaarden. Soms, wanneer de omstandigheden dat eisten, maakte hij er dankbaar gebruik van.
Aan het eind van de drukke Kinkerstraat nam De Cock de brug over de Buitensingelgracht en liep het hoofdbureau van politie aan de Elandsgracht binnen.
De oude rechercheur verlummelde zijn tijd met enkele korte bezoekjes aan bedaagde collega’s, die net als hij reeds dicht tegen hun pensioen aan leunden, wisselde met hen wat ervaringen uit en lichtte uiteindelijk bij de Herkenningsdienst een recente foto van Mooie Benny. Bovendien nam hij het strafblad van de jonge Lefeberus nauwkeurig door.
Het was al laat in de middag toen hij aan de Warmoesstraat terugkwam.
Toen hij de brede hal van het oude politiebureau binnenliep, bleef hij verwonderd staan. Er heerste een nerveuze, koortsachtige drukte. Journalisten en fotografen verdrongen zich op de stenen trap.
De Cock liep naar de balie en tikte Jan Kusters op zijn schouder. Hij wees naar de menigte op de trap.
‘Wat is hier aan de hand?’
De wachtcommandant draaide zich half om. ‘Commissaris Buitendam houdt een persconferentie.’
De Cock grijnsde. ‘Is hij bevorderd… hebben ze eindelijk een hoofdcommissaris van hem gemaakt?’
Het klonk spottend.
Jan Kusters schudde zijn hoofd. ‘De moord op Jeanne van Ark is opgelost.’
De mond van De Cock viel open. ‘Opgelost?’ riep hij ongelovig.
De wachtcommandant knikte. ‘Vledder, jouw assistent, en die nieuwe vrouwelijke leerling van jullie hebben vanmiddag in zijn woning de moordenaar van Jeanne van Ark gearresteerd.’ Hij duimde over zijn schouder. ‘Hij zit hier in de cel.’
Het duurde even voordat de oude rechercheur van zijn verbazing was bekomen.
‘Wie is het?’
Jan Kusters bukte zich en raadpleegde een aantekening voor zich op zijn bureau.
‘Marinus Kleijn.’
7
De Cock liep van de balie weg. In de hal wachtte hij geduldig tot de horde journalisten en fotografen door de kamer van de commissaris was opgeslokt. Daarna draalde hij nog een poosje. Besluiteloos. Uiteindelijk drukte hij traag en met een gefronst voorhoofd zijn negentig kilo langs de stenen trappen omhoog.
Hoewel hij puur beroepsmatig Marinus Kleijn als dader nooit geheel had uitgesloten, was de wat wereldvreemde boekverkoper naar zijn gevoel niet een man die tot een gruwelijke moord in staat was. Bezorgd vroeg hij zich af of zijn intuïtie, die hij in het verleden vaak blindelings was gevolgd, ditmaal had gefaald… of hij Marinus Kleijn toch verkeerd had ingeschat. De twijfel maakte hem onzeker.
Toen hij de grote recherchekamer binnenstapte, zag hij Vledder wat verloren achter zijn bureau zitten. De grijze speurder liep naar hem toe en keek zijn jonge collega verwonderd aan.
‘Moet jij niet bij de persconferentie zijn?’ vroeg hij vriendelijk.
Vledder schudde zijn hoofd. ‘Ik ben weggelopen,’ verzuchtte hij. ‘Ik kon het niet langer aanhoren. Ik werd er onpasselijk van. Gabriëlle de Poortere zat als een spinnende poes pal naast een opgedofte Buitendam, die haar voortdurend bijna letterlijk over haar fraaie bolletje aaide. Het was gewoon gênant. Commissaris Buitendam stelde haar aan de fotografen en journalisten voor als een lief klein wondertje op recherchegebied. Hij prees haar jeugd, schoonheid en scherpzinnigheid en sprak als zijn persoonlijke verwachting uit, dat de nieuwe generatie jonge speurders in de nabije toekomst de criminaliteit in ons land eindelijk eens gevoelige slagen zou toebrengen.’
De Cock grijnsde. ‘Kortom, de ouderen hadden de zaak laten slabakken.’
‘Daar kwam het op neer.’
De Cock strekte lachend zijn hand naar Vledder uit. ‘Behoor jij niet tot die generatie jonge speurders?’ vroeg hij gnuivend.
Vledder zuchtte. ‘Blijkbaar niet,’ antwoordde hij teleurgesteld. ‘Buitendam heeft tegen die jongens van de pers mijn naam geen enkele maal genoemd. Hij deed net alsof ik er niet bij hoorde… Alsof die Gabriëlle de Poortere het onderzoek moederziel alleen, op haar eigen houtje had verricht.’
De Cock knikte begrijpend. ‘Gabriëlle is mooi en Buitendam heeft vlinders in zijn buik.’
Vledder schoof zijn onderkin vooruit. ‘Wij hebben samen een hele reeks moorden opgelost,’ riep hij verongelijkt, ‘heeft hij voor ons wel eens een persconferentie belegd?’
De Cock negeerde de vraag. ‘Waarom heeft hij het gedaan?’
‘Wie?’