Выбрать главу

‘Hans Rijpkema. Net als u al een beetje op leeftijd. Maar een aardige man… vriendelijk, geduldig. Hij kent u goed. Hij zegt dat hij vroeger dikwijls met u heeft samengewerkt.’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus. ‘Nog geen moordenaar gearresteerd?’ vroeg hij lachend.

Stephan van den Berg schudde zijn hoofd. ‘Ik ben niet zo gelukkig als Gabriëlle.’ Hij zwaaide vrolijk in haar richting. ‘Ze was op cursus al steengoed. Geef haar de ruimte. Dan kunt u nog veel plezier aan haar beleven.’

‘Dat hopen wij.’

Stephan van den Berg staarde even nadenkend voor zich uit. ‘Wie had die vent vermoord?’

Gabriëlle de Poortere trok achteloos haar schouders op. ‘Ene Jeanne van Ark… voortvluchtig leidster van een soort overvalbende. Ze schijnt al eens iemand te hebben doodgeschoten.’

Het gezicht van Stephan van den Berg betrok. Hij krabde zich achter het oor. ‘Jammer. Je hebt een beter slachtoffer verdiend.’

Gabriëlle de Poortere maakte een hulpeloos gebaar. ‘Het ligt niet aan mij,’ sprak ze verontschuldigend. Ze knikte in de richting van Vledder en De Cock. ‘Zij waren al met het onderzoek bezig.’

De oude rechercheur voelde een lichte wrevel in zich opborrelen. ‘Wat mankeert er aan het slachtoffer?’ vroeg hij geprikkeld.

Stephan van den Berg grinnikte vreugdeloos. ‘Het is toch spijtig dat Gabriëlle haar intelligentie heeft verspild aan een moord die men in feite had moeten negeren.’

De Cock trok een vies gezicht. ‘Negeren… een moord?’

In zijn stem trilde ongeloof.

Stephan van den Berg spreidde zijn beide handen. ‘De gevestigde rechercheurs… waartoe u al jaren behoort… werken niet efficiënt genoeg.’

De Cock trok een grimas. ‘Wat mankeert daaraan?’

Stephan van den Berg zwaaide wild voor zich uit. ‘Jullie moeten veel selectiever te werk gaan. Het is geen wonder dat de criminaliteit jaar op jaar stijgt. Het is toch zinloos om tijd en aandacht te besteden aan de moord op zo’n vrouw.’

‘Je bedoelt… een vrouw met zo’n verleden?’

Stephan van den Berg knikte nadrukkelijk. ‘Jullie moeten de moordenaar dankbaar zijn dat hij bereid was om een deel van de gerechtelijke taak van de overheid op zich te nemen.’

De Cock keek hem verbijsterd aan. De uitlatingen van Stephan van den Berg deden hem pijn. Hij herinnerde zich plots een soortgelijke discussie met zijn jonge collega Vledder, kort nadat het verleden van Jeanne van Ark aan het licht kwam.

‘Hoe kom je aan die denkbeelden?’ vroeg hij geschokt. ‘Hebben ze jullie die op de cursus bijgebracht?’

Stephan van den Berg grijnsde. ‘De docenten op school zitten ook vast aan verouderde normen en waarden. Die durven niet voor hun mening uit te komen. Dat kun je ze niet kwalijk nemen, anders verliezen ze hun job.’

Hij zwaaide opnieuw met zijn beide armen. ‘Het is toch te zot,’ ging hij geëmotioneerd verder. ‘Drugshandelaren, dieven, moordenaars… ze kunnen in ons land vrijwel onbelemmerd en ongestraft hun verderfelijk handwerk uitoefenen.’

De Cock maakte een afwerend gebaar, maar de oude rechercheur vermocht de woordenstroom van Stephan van den Berg niet te stuiten.

‘Criminelen,’ betoogde de jongeman hartstochtelijk, ‘worden uitgebreid bij de wet beschermd en een heel regiment van advocaten houdt toezicht dat hen geen haar wordt gekrenkt.’

Stephan van den Berg strekte zijn hand naar De Cock uit.

‘En jullie… zogeheten wetshandhavers… aan handen en voeten gekluisterd aan regels en voorschriften die niet meer van deze tijd zijn. En pas op dat je geen stompzinnig regeltje vergeet… Hel en verdoemenis worden over je uitgestort.’

De Cock luisterde geduldig toe. Het leek hem het beste om de jongeman te laten uitrazen.

Stephan van den Berg zuchtte diep. ‘Het is een oneerlijke, ongelijke strijd. Wanneer de overheid het niet alleen met de mond beleidt… maar waarlijk ernstig meent dat de misdaad moet worden bestreden, dan moeten aan jullie nu… en later aan ons… de mogelijkheden worden geboden om gebruik te maken van dezelfde middelen als die de misdaad toepast.’

De Cock keek hem strak aan. ‘En ook moordenaar worden?’

Stephan van den Berg klemde zijn lippen op elkaar. ‘Desnoods.’

Er viel een diepe stilte.

Ineens rinkelde de telefoon.

Vledder nam de hoorn op en luisterde. Hij keek omhoog naar De Cock.

‘Het is voor jou.’

De oude rechercheur nam de hoorn over. Hij herkende de stem van mevrouw Lefeberus. Na een paar seconden legde hij met een bleek gezicht de hoorn op het toestel terug.

Vledder keek hem vragend aan. ‘Wat is er?’

De Cock antwoordde niet direct, hij nam even de tijd om het bericht te verwerken.

‘Wat is er?’ herhaalde Vledder.

‘Mooie Benny is dood,’ antwoordde hij toonloos.

‘Vermoord?’

De Cock knikte.

‘Een panty om zijn nek.

8

Met Vledder aan het stuur reden ze met hun Golf van de houten steiger achter het politiebureau aan de Warmoesstraat weg. Het was zwoel, zoet, zomerzacht weer. Een laaghangende zon wierp lange schaduwen over het troebele water van het Damrak.

De jonge rechercheur blikte opzij. ‘Welke kant op?’

De Cock maakte een hoofdbeweging naar rechts. ‘Richting Spaarndammerbuurt.’

Op de rijbaan van het Damrak was het restje van de avondspits nog duidelijk merkbaar. Ver voor ze de brede rijbaan van de Prins Hendrikkade hadden bereikt, raakten ze al vast in een file.

De Cock maakte zijn veiligheidsgordel wat losser en liet zich onderuitzakken. Op zijn brede gezicht vol diepe groeven lag een norse trek. Het bericht van de moord op Mooie Benny had hem diep getroffen. De oude rechercheur vocht met een vreemd, onbehaaglijk gevoel, dat hij voor de dood van de jongeman mede verantwoordelijk was. Hij trachtte dat gevoel te analyseren… zocht naar de oorzaak, maar vond die niet.

De gestalte van mevrouw Lefeberus in haar zijden kimono kwam even terug op zijn netvlies. Benny, zo wist hij, was haar enige zoon.

Vledder onderbrak zijn gedachten. ‘Er zit geen schot in die file,’ riep hij ongeduldig. ‘Zal ik de sirene aanzetten?’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Of wij nu vijf minuten eerder of later ter plekke zijn,’ sprak hij gedragen. ‘Het verandert niets aan de situatie. Op aarde is dood eeuwig en onomkeerbaar.’

Vledder keek hem bezorgd aan. ‘Wat ben je somber?’

De Cock grijnsde bedroefd. ‘Ik heb dat… soms.’

‘Weet je waar we moeten zijn?’

De Cock knikte. ‘Nut en Genoegen.’

Vledder maakte een hulpeloos gebaar. ‘Wat is dat?’

De Cock drukte zich iets omhoog. ‘Een mooi volkstuinenpark met schitterende tuinhuisjes. Een betaalbaar lusthof en voor de arme man.’ Hij zweeg even en schudde zijn hoofd. ‘En een van de weinige tuincomplexen die de Amsterdamse gemeenteraad nog niet voor woningbouw heeft opgeëist.’

‘Waar ligt dat Nut en Genoegen?’

De Cock schudde afkeurend zijn hoofd. ‘Het wordt tijd,’ gromde hij, ‘dat je Amsterdam beter leert kennen. Nut en Genoegen ligt aan het Overbrakerpad. En als je niet weet waar je het Overbrakerpad kunt vinden, dan rij je naar Sint Barbara.[7] Ik hoop dat je je die oude begraafplaats nog herinnert?’

Het klonk wat cynisch.

Vledder reageerde niet. Een poosje reden ze zwijgend voort.

Gabriëlle de Poortere, op de achterbank van de Golf, tikte De Cock op zijn schouder. ‘Waarom mocht Stephan niet mee?’

De oude rechercheur draaide zich half om.

‘Ik wil geen moeilijkheden met mijn oude vriend Hans Rijpkema. Stephan van den Berg is zijn leerling en het is niet gebruikelijk…’

Vledder onderbrak hem. ‘Wie belde jou?’

‘Mevrouw Lefeberus.’

‘De moeder van Mooie Benny?’

‘Ja.’

вернуться

7

Zie: De Cock en het duel in de nacht.