Выбрать главу

De Cock keek haar verbaasd aan. ‘Dat is een versregel van Joost van den Vondel,’ riep hij blij verrast. ‘Het verheugt mij dat u die versregel kent.’

Over de wangen van Gabriëlle de Poortere gleed een lichte blos. ‘Joost van den Vondel leefde in de zeventiende eeuw,’ verduidelijkte ze. ‘In een tijd dat het kwaad in Amsterdam tot grote hoogte steeg.’

‘Zoals nu?’

‘Precies.’

De Cock maakte een mistroostig gebaar. ‘Het is jammer,’ verzuchtte hij, ‘dat men het quaet niet bij zijn geboorte onderkent… of niet wil onderkennen en…’

Stephan van den Berg onderbrak hem. ‘…en de huidige vroede vaderen van het smoren niets willen weten.’

De Cock zuchtte opnieuw. ‘Smoren is een onsympathiek begrip. Het betekent verstikken of verwurgen.’

Stephan van den Berg spreidde zijn beide handen. ‘En geen enkele overheid is bereid om de misdaad te verstikken… te verwurgen?’

De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘Men… eh, men stelt zich,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘het liefst terughoudend op.’

‘Laf.’

De Cock schoof zijn onderlip vooruit. ‘Dat is jouw conclusie,’ reageerde hij kalm. ‘Men kan zo’n stellingname ook als wijze bedachtzaamheid betitelen.’

Stephan van den Berg schudde afkeurend zijn hoofd. ‘Een woordenspel,’ sprak hij geringschattend. ‘Een woordenspel om onmacht te versluieren… om verantwoordelijkheden te ontlopen.’ De jongeman strekte zijn rug en wees voor zich uit naar De Cock.

‘U zegt: ik heb gezien hoe de eerste kiemen werden gelegd. U hebt ’t wassend quaet dus wel bij tijds herkend?’

‘Zeker.’

‘Wat hebt u eraan gedaan?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Wat hebt u eraan gedaan om die alsmaar uitdijende misdaad tegen te gaan. Wat hebt u eraan gedaan toen de goed beheersbare misdaad uitgroeide tot een niet meer te bestrijden monster? Was u de versregel van Joost van den Vondel vergeten?’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Is dat een beschuldiging?’ vroeg hij onzeker.

Stephan van den Berg liet zich in zijn bank terugzakken. ‘Het gebeurde in de laatste twintig, dertig jaar… in uw tijd.’

Het klonk hard.

De Cock keek hem strak aan. ‘Bestaat er zoiets als… eh, als mijn tijd?’ riep hij verdedigend. ‘En in hoeverre ben ik voor mijn tijd verantwoordelijk… draag ik schuld?’ Hij ademde diep. ‘Joost van den Vondel zag in zijn tijd ’t wassend quaet. Wat deed hij? Hij wijdde er een versregel aan. Wat kon hij meer?’

Stephan van den Berg kwam weer uit zijn bank overeind. Zijn neusvleugels trilden en zijn jong gezicht zag rood.

‘Dat is een uitvlucht,’ schreeuwde hij wild. ‘Joost van den Vondel was een dichter. Hij verkocht kousen in de Warmoesstraat. U was en bent daar rechercheur van politie. Het was en is uw taak de misdaad te bestrijden.’ Hij zwaaide achter zich.

‘Wij krijgen als jonge rechercheurs straks te maken,’ vervolgde hij geëmotioneerd, ‘met een verloederende maatschappij… Een maatschappij met vervaagde normen, waarin de misdaad is uitgegroeid tot een, zoals u dat noemde, niet meer te bestrijden monster. Wie moeten wij, jonge mensen, daar dankbaar voor zijn?’ Hij strekte opnieuw zijn arm naar De Cock uit. ‘U?’

De grijze speurder schoof zijn dikke onderlip naar voren.

De woorden van de jonge politieman troffen hem tot diep in zijn hart. Hij had in zijn lange loopbaan van rechercheur gedaan wat in zijn vermogen lag. Niet altijd even enthousiast, maar plichtsgetrouw, vaak succesvol en altijd in de eerlijke overtuiging voor de beste oplossingen te hebben gekozen.

De Cock nam een lange pauze. Toen hij zich voldoende had hersteld, liep hij naar het einde van het podium en bleef pal voor de jonge Stephan van den Berg staan.

‘Over dertig jaar,’ sprak hij gedragen, ‘zal de maatschappij er weer anders uitzien dan nu. Laten we ons geen illusies maken… ook dan zal er misdaad zijn. Wellicht anders, gecompliceerder en met nog meer raffinement. Ook dan zullen er mensen zijn die ’t wassend quaet bij tijds in zijn geboorte herkennen. Mensen, Steef, zoals jij… welwillende mensen, die er oprecht naar streven om aan een volgende generatie een schone en beloftevolle wereld na te laten.’

De Cock zweeg enkele seconden. ‘De toekomst blijft voor ons verborgen. Gelukkig. Maar misschien sta jij over dertig jaar als een gelouterd rechercheur voor een klas jonge politiemensen en vraagt een van hen of hij je dankbaar moet zijn… dankbaar voor dertig jaar ploeteren in een ongelijke strijd tegen de misdaad. Op dat moment, Steef, zal in jouw hart de pijn knagen, die nu aan mij knaagt.’

Stephan van den Berg snoof. ‘Ik ben niet onder de indruk van uw betoog.’

De Cock reageerde niet. De oude rechercheur draaide zich half om en liep met gebogen hoofd weg. Nog voor hij het einde van het podium had bereikt, stormde Vledder het leslokaal binnen. De jonge rechercheur liep met een bezweet gezicht op hem toe.

‘Ben je hier klaar?’ vroeg hij opgewonden.

De Cock knikte traag. ‘Voor vandaag.’

Vledder duimde over zijn schouder. ‘Ik ben met de Golf. Hij staat voor de deur.’

De Cock keek hem monsterend aan. ‘Wat is er?’

Vledder zuchtte. ‘In het pandje van Manke Greet op de Achterburgwal ligt het lijk van een jonge vrouw.’

‘Vermoord?’

‘Gewurgd.’

‘Een hoertje?’

Vledder trok weifelend zijn schouders op. ‘Dat… eh, dat weet ik niet,’ antwoordde hij onzeker.

De Cock grijnsde. ‘Hoe lang zit je op de Warmoesstraat?’

‘Lang.’

‘Dan weet je toch hoe een hoertje eruitziet… hoe ze zich kleedt?’

Vledder klemde zijn lippen opeen. ‘Ze was naakt.’

De Cock sjokte achter zijn jonge collega het leslokaal uit. Bij de deur draaide de oude rechercheur zich even om.

Stephan van den Berg stond rechtop in zijn bank. Zijn te lange armen hingen slap langs zijn lijf. Zijn linkerschouder schokte.

2

Vledder trok de Golf gierend van voor de ingang van de politieopleidingsschool weg en mengde zich brutaal in de drukke verkeersstroom. Een boze automobilist, die gedwongen werd om snel te reageren, toeterde uit woede. De jonge rechercheur maakte een achteloos gebaar en duimde over zijn schouder.

‘Kun je ze nog wat wijsmaken?’ grapte hij.

De Cock zakte glimlachend onderuit.

‘Weinig… vrees ik. Ze geven mij het gevoel alles al te weten.’

Het klonk wat somber.

Vledder trok een grimas. ‘Ik dacht dat jij… met al je ervaring… toch wel wat te vertellen had.’

De Cock knikte instemmend. ‘Dat denkt de korpsleiding ook. Men heeft de overtuiging dat de jongelui van mij iets kunnen leren. Maar ik ben niet zo’n beste docent.’

Vledder blikte even opzij. ‘Ik heb in de loop der jaren veel van je opgestoken. En doe dat nog steeds.’

De Cock negeerde de opmerking. ‘Vooraan in mijn klas met toekomstige recherchemensen zit een gedreven jongeman, ene Stephan van den Berg. Met hem had ik het vanmiddag aan de stok.’

‘Waarover?’

‘De jongeman was van mening dat de ontwikkeling van een rechercheur na het verlaten van de school ophoudt en de maatschappelijke veranderingen verder ongemerkt aan hem voorbijtrekken.’

Vledder grinnikte vreugdeloos. ‘Nonsens,’ riep hij opgewonden. ‘Die jongeman begrijpt er niets van. Als er op aarde één beroep is dat iemand voortdurend met zijn neus op veranderende maatschappelijke ontwikkelingen drukt, dan is het dat van politieman. Hij is de eerste die met de uiterlijke symptomen van die veranderingen wordt geconfronteerd.’