‘Heenzenden?’
De Cock gebaarde in zijn richting. ‘Dat zou een wijs besluit zijn.’
In de ogen van de commissaris gloeide argwaan. ‘Heb je bewijzen voor zijn onschuld?’
De Cock schudde langzaam zijn hoofd. ‘Nog niet.’
Commissaris Buitendam slikte. ‘Denk je die bewijzen te kunnen produceren?’
De Cock aarzelde even. ‘Ik hoop de ware moordenaar te kunnen ontmaskeren,’ antwoordde hij simpel.
Commissaris Buitendam schudde zijn hoofd. ‘En die moordenaar is niet de man beneden in de cel… niet Marinus Kleijn?’
De Cock ademde diep. ‘Dat acht ik vrijwel uitgesloten.’
Commissaris Buitendam knikte traag voor zich uit. ‘Volgens jou was de arrestatie van Marinus Kleijn dus een misstap?’
De Cock antwoordde niet direct. Hij monsterde het moderne mosgroene colbert dat Buitendam droeg… zijn veelkleurige stropdas. Daarna wreef hij met de rug van zijn hand langs zijn droog geworden lippen.
‘Gabriëlle de Poortere,’ opende hij voorzichtig, ‘is een mooie jonge vrouw met aantrekkelijke vormen. Prikkelend. Opwindend. Het is prettig om in haar nabijheid te vertoeven. Het trage bloed stroomt wat sneller. Maar bij sommige mannen daalt daardoor ook hun beoordelingsniveau.’
De oude rechercheur zweeg even.
‘Ik schat, dat u tot die catogorie mannen behoort voor wie dat geldt.’
Het duurde even voordat de woorden van De Cock tot de commissaris doordrongen… luttele seconden… meer niet. Toen kwam Buitendam wild uit zijn stoel overeind. Op zijn lang, smal gezicht verschenen blosjes van woede en zijn neusvleugels trilden. Hij strekte zijn rechterarm naar de deur.
‘Eruit!’
De Cock ging.
De grijze speurder blikte om zich heen.
‘Waar is onze Gabrielle?’
Vledder trok zijn schouders op.
‘Ze heeft haar mantel aangetrokken en is weggegaan.’
‘Wanneer?’
‘Onmiddellijk nadat jij naar de commissaris stapte.’
‘Waar is ze heen?’
Vledder schoof zijn onderlip naar voren.
‘Weet ik veel. Ik denk dat ze een confrontatie met jou voorlopig uit de weg gaat.’ De jonge rechercheur keek op. ‘Heeft ze geroddeld?’
De Cock spreidde zijn handen. ‘Ik was volgens haar vrouwonvriendelijk.’
‘Wat was je?’
‘Vrouw-onvriendelijk.’
Vledder lachte uitbundig. ‘Ik heb mij er altijd al over verbaasd,’ grapte hij, ‘dat jouw vrouw het zo lang met jou heeft uitgehouden. Dat mens is een wonder van geduld.’
De Cock trok een verongelijkt gezicht. ‘In ernst… ben ik vrouw-onvriendelijk?’
Vledder grijnsde. ‘Onzin.’
De Cock liet zich opgelucht in zijn stoel achter zijn bureau zakken. Het vrouwonvriendelijk incident beschouwde hij als afgedaan.
‘Heb je Johnny van Dikke Neel, ik bedoel Johnny van Maasdam, al nagetrokken?’
Vledder knikte, bukte zich en nam uit een lade van zijn bureau een notitie. ‘Hij heeft heel wat op zijn kerfstok… meest brute geweldsdelicten… staat bij ons ook als vuurgevaarlijk bekend. Ik heb contact opgenomen met de rechercheurs die de roofoverval op die supermarkt in Wageningen hebben behandeld. Men vermoedt dat Johnny van Maasdam toen al lid was van de bende van Jeanne d’Arc en verantwoordelijk is voor de moord op de al wat bejaarde bedrijfsleider.’
‘Wordt hij gezocht?’
Vledder schudde zijn hoofd. ‘Er lopen geen opsporingsberichten. Men beschikt in Wageningen over te weinig aanwijzingen. De verklaringen van de getuigen zijn nogal vaag… spreken elkaar soms tegen.’
‘Is er iets bekend over een woon- of verblijfplaats?’
Vledder schudde zijn hoofd. ‘Volgens de gegevens van het bevolkingsregister woont hij nog steeds bij zijn oude moeder.’
De Cock knikte begrijpend. ‘Heb je naar aanleiding van het verhaal van Smalle Lowietje nog contact opgenomen met Schiphol?’
Vledder knikte. ‘Men was niet erg onder de indruk, dat er plannen waren voor het beroven van een goudtransport. Het schijnt dat er met de regelmaat van de klok plannen worden beraamd… uitlekken en op een of andere manier Schiphol bereiken. Men maakt zich geen zorgen. Het beveiligingssysteem is zo betrouwbaar, meent men, dat geen enkele poging tot roof een kans maakt.’
De jonge rechercheur glimlachte.
‘De man die ik aan de lijn had, schrok toch wel even toen ik de naam Johnny van Maasdam noemde.’
De Cock keek hem verrast aan. ‘Waarom?’
‘Hij heeft jaren geleden op Schiphol gewerkt.’
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus. ‘En kent het systeem van beveiliging?’
‘Precies.’
Er was maar weinig belangstelling. Nabij de ingang van de begraafplaats Zorgvlied aan de Amstel stonden slechts enkele wagens geparkeerd. Er was een bejaarde Renault-4, een Opel Kadett en een roestige Eend.
Dick Vledder reed aan de wagens voorbij en parkeerde wat verderop. Ze verlieten de Golf en liepen over het grind van de oprijlaan. Het regende een beetje. De Cock trok de kraag van zijn jas omhoog en schoof zijn hoedje wat naar voren.
Vledder blikte hem van terzijde aan. ‘Waarom wil je naar haar begrafenis?’
De Cock grijnsde. ‘Ik ben benieuwd wie er belangstelling heeft voor een dode Jeanne van Ark. Ik heb het gevoel dat wij al haar bendeleden nog niet kennen.’
‘Je bedoelt, dat er naast Benny Lefeberus en Johnny van Maasdam nog andere leden tot haar bende hebben behoord?’
De Cock knikte. ‘Absoluut. Bijvoorbeeld de geheimzinnige Joost, van wie schoolmeester Richard de Boer ons berichtte.’ De oude rechercheur grinnikte. ‘Als we geluk hebben, komt hij aan de arm van Johnny van Maasdam.’
Vledder gniffelde. ‘Daar zou ik maar niet op rekenen. De hele penoze weet dat jij vrijwel nooit de begrafenis van een slachtoffer overslaat.’ De jonge rechercheur zweeg even. ‘Zou je hem herkennen?’
‘Wie?’
‘Johnny van Maasdam?’
De Cock tastte in een binnenzak van zijn colbert.
‘Ik heb bij de Herkenningsdienst een foto van hem opgevraagd. Vrij recent.’
Vledder nam de foto van hem over. ‘Een knap jongenskoppie. Week. Je ziet het geweld niet aan hem af.’
De Cock knikte. ‘Een babyface… dat zie je vaak bij killers.’
Bij de ingang van de aula stond een groepje nieuwsgierigen. De Cock herkende enkelen van hen, die uit een morbide belangstelling de begrafenis van elk slachtoffer van moord bijwoonden. Toen de deuren opengingen, schoven ze naar binnen.
De Cock nam zijn hoedje in de hand en zocht een plekje achteraan tegen de eiken lambrisering. Vledder volgde gedwee.
Zware orgelklanken dreunden op hen neer. Toen de laatste tonen waren verstorven, stapte een grijzende heer in een glimmend zwarte toga naar het kathedertje. Hij kuchte indrukwekkend en sprak over de satan, die blijkbaar regeerde nu de mensen verblind door weelde, de weg naar God niet meer konden vinden.
De Cock luisterde aanvankelijk geboeid, maar zijn interesse ebde al spoedig weg. De zalvend uitgesproken tekst kwam hem bekend voor. Blijkbaar had de dominee niet de moeite genomen om zich in het leven van het slachtoffer te verdiepen en gemakshalve had hij teruggegrepen op een oude preek, die de grijze speurder in het verleden al eens bij een teraardebestelling had aangehoord.
De Cock liet zijn scherpe blik over de ruggen van de aanwezigen dwalen, maar ontdekte niemand die zijn bijzondere belangstelling waard was. Er was geen enkele jongen uit de penoze te ontwaren.
Vanuit de zoldering kwamen opnieuw zware orgelklanken. De grijze heer in toga was weg. Een ploeg dragers schaarde zich aan weerszijden van de baar. Achter hen gleden de deuren open. Grauw daglicht stroomde binnen. De dragers tilden de baar op hun schouders en liepen de regen tegemoet. De belangstellenden schuifelden achter hen aan en openden hun paraplu’s.