Выбрать главу

De beide rechercheurs bleven nog even in de aula staan. Pas toen de kleine stoet was geformeerd, volgden ze op een afstand.

Vledder veegde de regen uit zijn gezicht. Hij hield niet van kerkhoven en begraafplaatsen.

‘Zullen we teruggaan naar de Kit? Geen Johnny van Maasdam… geen geheimzinnige Joost te bekennen. Wat moeten we hier nog langer zoeken?’

De Cock keek even naar hem, maar antwoordde niet. Met een mokkende Vledder naast zich bleef hij de baar op een afstandje volgen.

Bij een open groeve hield de stoet stil. De dragers schoven de baar van hun schouders. Ze namen het kleed dat de baar bedekte weg en legden de kist op de lift. In een moment van intense stilte klonk het tikken van de regen op het deksel.

De belangstellenden groepeerden zich in kringen om het graf.

De Cock zakte iets door zijn knieën. Zijn blik gleed langs de strakke gezichten onder de paraplu’s. Ineens hield hij zijn adem in. Achteraan, in de laatste kring, ontdekte hij de gestalten van een jonge man en een jonge vrouw.

De Cock stootte Vledder aan en wees onopvallend in hun richting.

De mond van de jonge rechercheur zakte half open.

‘Gabriëlle de Poortere.’

De Cock knikte.

‘Aan de arm van Stephan van den Berg.’

12

Ze reden met hun Golf van het parkeerterrein van de begraafplaats Zorgvlied aan de Amstel weg. De bejaarde Renault-4, de Opel Kadett en de roestige Eend stonden er nog.

Het regende niet meer. Een vriendelijk zonnetje prikte schuchter door het wolkendek en toverde spiegelend een gouden streep op het door een zacht briesje rimpelende water van de Amstel.

Vledder, aan het stuur, blikte opzij. ‘Waarmee zouden zij zijn gekomen… de Renault-4, de Opel Kadett of de roestige Eend?’

‘Wie?’

‘Gabriëlle de Poortere en Stephan van den Berg?’

De Cock gniffelde. ‘Ik schat de roestige Eend. Maar misschien zijn ze toch met een politiewagen en hebben ze die ergens anders geparkeerd. Ik zal straks Hans Rijpkema aan bureau Meer en Vaart eens vragen of hij die Van den Berg een wagen heeft meegegeven en waarvoor.’

Vledder wreef over zijn kin. ‘Zouden ze ons hebben gezien?’ vroeg hij peinzend. ‘Ik bedoel, het zou toch normaal zijn geweest als ze naar ons toe waren gekomen?’

De Cock glimlachte. ‘Tenzij ze op eigen houtje aan het klussen zijn.’

Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Zonder dat Hans Rijpkema daar iets van weet?’

De Cock knikte. ‘Als ze om dezelfde reden als wij op de begraafplaats Zorgvlied waren… kijken wie er belangstelling heeft voor de dode Jeanne van Ark… dan zullen ze ons zeker hebben opgemerkt.’

Vledder grinnikte vreugdeloos. ‘Je kunt van Gabriëlle de Poortere niet zeggen dat ze gebrek aan initiatief toont,’ sprak hij met enige bewondering. ‘Ze probeert zelfs zonder ons de zaak te klaren.’

De Cock knikte. ‘Aan de arm van de vermoedelijk wel vrouwvriendelijke Stephan van den Berg.’

Het klonk cynisch.

Vledder grijnsde. ‘Dat vrouwonvriendelijk zit je wel dwars.’

De Cock knikte. ‘Het is zo’n modekreet. Ben ik koe-onvriendelijk omdat ik wel eens een biefstuk eet?’

Vledder lachte. ‘Laat Gabriëlle de Poortere je niet horen,’ gniffelde hij denigrerend. ‘Ze zal onmiddellijk naar de commissaris snellen om te zeggen dat je vrouwen met koeien vergelijkt.’

De Cock zuchtte. ‘Waar mannen en vrouwen in een organisatie samenwerken, zal er altijd een tintelend spanningsveld tussen de geslachten blijven.’ Er dartelde een glimlach om zijn mond. ‘Ik denk dat Onze-Lieve-Heer dat ook zo heeft gewild.’

Ze reden langs de Amstel, onder de Utrechtsebrug door en verder over de Amsteldijk naar de Stadhouderskade. Voor ze via de Nassaukade en de Rozengracht de Raadhuisstraat hadden bereikt, stonden ze vier keer muurvast in een file.

Vledder ergerde zich mateloos aan het verkeer in de stad. Hij wond zich steeds meer op. ‘Wat hebben wij voor een stadsbestuur?’ vroeg hij zich hardop af. ‘De Amsterdamse stedenmaagd… ik geloof nooit dat ze nog maagd is… sterft aan een hartinfarct. Haar aderen slibben dicht. En onze Kit… over een jaar kunnen we die sluiten. Dan is de Warmoesstraat voor een auto onbereikbaar geworden.’

De jonge rechercheur leunde achterover. ‘Maar misschien kopen ze voor ons binnenkort van die scooters. Bij een arrestatie… de verdachte achterop… met een valhelm op zijn kop.’

De Cock luisterde niet naar het gemekker van zijn jonge collega. Met zijn autogordel losgetrokken, zat hij diep onderuitgezakt naast hem. De rand van zijn hoedje balanceerde op de rug van zijn neus.

De grijze speurder overdacht welke mogelijkheden hij nog had om de beide moorden tot een oplossing te brengen. Wie had er belang bij de dood van Jeanne van Ark en Benny Lefeberus? Johnny van Dikke Neel? Gezien de plannen die Johnny van Maasdam koesterde inzake een goudtransport op Schiphol, leek hem dat niet zinvol. Daarbij had hij hulp nodig van mensen met enige ervaring op het gebied van overvallen.

Was er sprake van een oude vete? Zo ja, waar lag de oorsprong van die vete… bij wie? Onderlinge ruzie over de verdeling van de buit… welke buit? Hoeveel roofovervallen had de bende gepleegd voor die affaire met een fatale afloop bij de supermarkt in Wageningen? Wat hadden die overvallen opgebracht? In Wageningen vermoedde men dat naast Jeanne van Ark nog drie anderen bij de overval waren betrokken. Wie waren dat? Benny Lefeberus, Johnny van Maasdam… Wie was die geheimzinnige vierde man? Of was die vierde man, net als Jeanne van Ark, een vrouw?

De vragen tolden rond in zijn gedachten. Het ellendige was, dat hij voor de beide moorden geen redelijk motief kon bedenken. Het leek volkomen zinloos. En wat hem vooral bezighield, was de vraag: waarom dat gebruik van panty’s?

Ineens voelde hij in de steekzak van zijn regenjas een sleutel, de sleutel van de woning van Benny Lefeberus aan de Bos en Lommerweg. Hij had die sleutel achteloos in zijn zak gestoken toen moeder Lefeberus hem die gaf. Met een ruk kwam hij overeind.

‘Waar zijn we?’ vroeg hij verward.

Vledder wees naar de voorruit. ‘We staan achter het Koninklijk Paleis.’

‘En waar gaan we heen?’

Vledder keek hem verwonderd aan. ‘Ik probeer al meer dan een uur in de Warmoesstraat te komen.’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Probeer de Golf uit deze chaos te verlossen. We gaan naar de Bos en Lommerweg.’

‘Wat is daar?’

De Cock gebaarde voor zich uit. ‘De officiële woon- en verblijfplaats van de vermoorde Benny Lefeberus. Daar verbleef hij wanneer hij zich veilig waande.’

Vledder vond na lang zoeken een parkeerplaatsje voor de politiewagen in een zijstraat. De beide rechercheurs stapten uit en slenterden naar de Bos en Lommerweg. Het was er druk. Over de brede trottoirs schuifelde het winkelend publiek in groten getale.

De Cock blikte verwonderd om zich heen. Hij was hier jaren niet geweest. In zijn herinnering was de Bos en Lommerweg nog een stille rustige straat aan de rand van de stad.

‘Wat is het vandaag voor een dag?’

Vledder schoof de mouw van zijn colbert iets terug en keek op zijn horloge. ‘Vrijdag, kwart voor twee.’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Vroeger kon je hier een kanon afschieten.’

Vledder reageerde niet. ‘Weet je het nummer?’

De Cock knikte. ‘Nummer 1217, derde etage.’

‘Kunnen we erin?’

De Cock tastte in de zak van zijn regenjas. ‘Ik heb een sleutel.’

Vledder keek hem verbaasd aan. ‘Hoe kom je daar aan?’

De Cock wuifde voor zich uit. ‘Gekregen, van moeder Lefeberus, toen ik haar na de dood van haar zoon thuisbracht. Ze kwam hier wel eens. Zo af en toe haalde ze de bezem door de woning van haar Benny en hield een oogje in het zeil. Ze wilde niet dat hij in zijn vuil omkwam.’