De oude rechercheur zweeg even. ‘Ik had al eens eerder een kijkje in zijn woning willen nemen, maar er kwam steeds iets tussen.’
‘Wat dacht je er te vinden?’
De Cock maakte een onzeker gebaar. ‘Ik heb geen idee,’ verzuchtte hij. ‘Als we geluk hebben, dan hield Benny Lefeberus er een soort privé-boekhouding op na… een volledige lijst van de door de bende van Jeanne d’Arc gepleegde overvallen… compleet met een omschrijving van de buit.’
Vledder lachte vrijuit. ‘Je bent een grenzeloze optimist.’
De Cock trok een verongelijkt gezicht. ‘Je moet als rechercheur het geluk afdwingen,’ sprak hij ernstig. ‘Het resultaat van zo’n onderzoek is nooit te voorspellen. Misschien heeft hij ergens in een agenda de namen van zijn makkers genoteerd. Zulke dingen gebeuren. Hoe dan ook… het lijkt mij in ieder geval de moeite waard om er eens te snuffelen.’
Vledder snoof. ‘Graven en snuffelen in het leven van anderen. Voyeur van de staat… wat een vak.’
De Cock keek hem bestraffend aan.
‘We zijn geen voyeurs omdat we daar genoegen aan beleven. Recherche is een mooi vak. Anders had ik het niet zo lang uitgehouden.’
Vledder zweeg.
De oude rechercheur blikte opzij.
‘Denk straks eens aan een verjaardagskalender,’ sprak hij belerend. ‘Die hangt meestal in de wc. Ik heb er in het verleden wel eens successen mee geboekt.’
Vledder lachte. ‘De namen en verjaardagen van mededaders.’
‘Precies.’
Omdat het langzaam voortschuifelende publiek hen weinig loopruimte bood, baanden de beide rechercheurs zich een weg met hoog opgetrokken ellebogen. Het veroorzaakte een reeks irritaties en een bijna-vechtpartij met een zwaargebouwde man.
Voor nummer 1217 bleven ze staan en keken langs de bakstenen gevel omhoog. Het huis had niet meer dan drie verdiepingen en een zolder. Op de derde etage waren de gordijnen toegeschoven.
De toegangsdeur, in een ondiepe portiek, bleek gesloten. De Cock nam uit zijn broekzak het apparaatje dat hij eens, lang geleden, van zijn vriend en ex-inbreker Handige Henkie had gekregen.
Vledder keek verbaasd. ‘Ik dacht dat je een sleutel had?’
De Cock knikte.
‘Van de woningdeur boven. Moeder Lefeberus is blijkbaar vergeten mij ook de sleutel van de buitendeur te geven. Daar heeft ze op dat moment, net als ik, niet aan gedacht.’ Hij grinnikte jongensachtig. ‘Maar dat is geen bezwaar.’
Met kennersblik zocht de oude rechercheur de juiste sleutelbaard uit het koperen houdertje. In luttele seconden had hij de deur open en liep voor Vledder uit over een smal portaal naar een houten trap.
Moeizaam hees De Cock zijn negentig kilo langs de trap omhoog. De uitgesleten treden kraakten onder zijn voeten. Op het portaal van de derde etage bleef hij staan en bracht hijgend zijn ademhaling en verstoorde hartslag weer in een aanvaardbaar ritme.
Vledder keek hem lachend aan. ‘Het wordt tijd dat je wat aan je conditie gaat doen,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Ik schat, dat je voor bergbeklimmen niet meer geschikt bent.’
De Cock trok zijn schouders iets op. ‘Bergbeklimmen,’ sprak hij met een zweem van minachting, ‘dat heb ik altijd zo’n onzinnige sport gevonden. Je leven riskeren om te kunnen zeggen dat je de kale top van een berg hebt bereikt?’
Vledder keek hem schattend aan. ‘Ik begrijp jouw afschuw. Voor jouw pyknische habitus is geen sport te bedenken.’
De Cock draaide zich brommend om. Met de sleutel van moeder Lefeberus in zijn hand liep de oude rechercheur op de woningdeur toe.
Tot zijn verbazing constateerde hij dat die niet was afgesloten. De deur stond op een kier. Voorzichtig, met de neus van zijn rechterschoen, drukte hij de deur verder open en stapte naar binnen.
Vledder volgde.
Het was aardedonker in de woning. De Cock pakte zijn zaklantaarn en liet een ovaal van licht langs wanden en deuren dwalen. Het bleek een kleine hal met een staande klok en een lege kapstok. Rechts leidde een halfopen deur naar de keuken. Op een vervuild gascomfort stond een steelpannetje met aangekoekte etensresten en in de gootsteen een plastic bak met besmeurd serviesgoed in verschaald sop.
Vledder trok zijn neus op. ‘Een vieze boel,’ fluisterde hij.
De Cock knikte. ‘Hier ontbreekt een vrouwenhand.’
Via de keuken bereikten ze een ruime woonkamer met een roomkleurig lederen bankstel om een lage ronde tafel met een glazen plaat. Op de vloer lag een hoogpolig berbertapijt. Links tegen de wand stond een modern bureau met daarop een personal computer.
Vledder wees ernaar. ‘Zal ik hem aanzetten?’ vroeg hij zacht. ‘Ik heb er thuis ook zo een. Misschien heeft dat ding wel de bestanden waar wij naar zoeken.’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘We laten straks een expert van het hoofdbureau opdraven. Die is ervoor opgeleid. Ik heb geen zin om brokken te maken.’
De oude rechercheur trok een grijns. ‘Bovendien… het zou mij niets verbazen als die computer alleen voor spelletjes werd gebruikt.’
Vledder stak zijn beide handen vooruit. ‘Het is doodeenvoudig,’ protesteerde hij. ‘Ik heb een cursus gevolgd en als je de juiste…’
De Cock luisterde niet. Ineens verstarde hij… trokken door zijn hele lijf de aderen en spieren samen. Abrupt onderbrekend stootte hij zijn jonge collega aan. Het gele ovale licht van de zaklantaarn van de grijze speurder bleef trillend gericht op een vierkante halfvolle fles jonge jenever tussen twee borrelglaasjes. Ze stonden midden op de glazen plaat van de lage ronde tafel. Een van de borrelglaasjes was groezelig, beduimeld. Het andere was pijnlijk schoon.
De oude rechercheur kwam na enkele seconden uit zijn verstarring los. Zijn hand gleed tastend naar een schakelaar naast de deur die van de keuken naar de kamer leidde. Ineens baadde de kamer in het volle licht.
De Cock knipperde even met zijn ogen en liep toen verder de kamer in. Zijn scherpe blik gleed over het hoogpolig berbertapijt. Hij liep achter de lederen bank om en verschoof de gordijnen.
Toen hij niet vond wat hij zocht, liep hij naar een aangrenzend vertrek. Ook daar had hij de lichtschakelaar snel gevonden.
Midden in de kamer, op een breed bed, lag op zijn rug het lichaam van een jonge man. Zijn benen waren iets gespreid en zijn armen… eindigend in halfgekromde handen… lagen slap langs zijn lichaam. Met wijd opengesperde ogen staarde hij naar de zoldering. Het leek alsof de dood hem in verbazing had gegrepen.
De Cock bukte zich iets naar voren en bezag de stand van de pupillen. Ze waren sterk verwijd.
Vledder kwam naast hem staan.
‘Spiernaakt,’ lispelde hij geschokt. ‘En om zijn nek… een panty.’
De Cock reageerde niet. Hij bukte zich nog iets verder naar voren en zocht naar insnoeringen in de hals. Ze waren er niet.
De oude rechercheur zuchtte diep. Het was in korte tijd de derde panty die hij om de nek van een slachtoffer zag. Bezorgd vroeg hij zich af hoe groot de voorraad van de moordenaar nog was.
Vledder liet zijn blik nog eens over het gelaat van de dode dwalen. ‘Babyface,’ sprak hij hees. ‘Ik herken hem van de foto. Babyface… Johnny van Maasdam.’
De Cock knikte. ‘Zoon van Dikke Neel… vermoord op dezelfde manier als Benny Lefeberus.’
13
Toen de onaandoenlijke broeders van de Geneeskundige Dienst het lijk van Johnny van Maasdam wiegend op een brancard uit de woning hadden gedragen, schoof De Cock de gordijnen aan de straatzijde open en liet het daglicht toe. Vanuit het raam zag hij hoe de ambulancewagen van het trottoir wegreed en zich in het drukke verkeer mengde. Zijn blik volgde de wagen tot die uit het gezicht verdween. Het bezorgde hem steeds weer een melancholiek gevoel, wanneer hij het slachtoffer van een misdrijf zag afvoeren.
Johnny van Maasdam exit.
De oude rechercheur drukte de melancholie uit zijn hart. Lange jaren van ervaring met misdaad, leed en verdriet hadden hem geleerd zijn gevoelens te beheersen. Hij wreef zich peinzend over de kin en vroeg zich af wanneer en waarom Johnny van Maasdam in de woning van Benny Lefeberus was getrokken en wie daarvan op de hoogte was.