Met wie waren Benny Lefeberus en Johnny van Maasdam zo vertrouwd, dat zij argeloos een borreltje met hem of haar dronken. Want één ding was duidelijk: beiden hadden zich niet verweerd… hadden het gif dat hen werd toegediend, gedronken zonder enige argwaan te koesteren.
Met iets gespreide benen bleef de grijze speurder bij het raam staan. In zijn gedachten liet hij het onderzoek van die middag nog eens aan zich voorbijtrekken.
Dokter Den Koninghe, de oude lijkschouwer, had op zijn eigen laconieke wijze de dood geconstateerd. Hij had terloops opgemerkt dat de lijkstijfheid bij Johnny van Maasdam algemeen was en had opnieuw gesproken van een duidelijke farmacologische reactie die op vergiftiging wees.
Ben Kreuger, de dactyloscoop, had een paar greepjes gevonden, maar toonde zich niet optimistisch over de mogelijkheden tot identificatie. De sporen waren volgens hem te veel verveegd.
Bram van Wielingen had zich tijdens het onderzoek vreemd gedragen. Afstandelijk, nerveus. Het was duidelijk dat hij een direct persoonlijk contact ontweek.
Hij had snel en zwijgend zijn plaatjes geschoten en was zonder enige discussie of commentaar van de plaats delict verdwenen. Hij had zelfs geen afscheid genomen. En dat was, zo bedacht De Cock, ongewoon voor de anders zo vrolijke en levenslustige fotograaf.
De oude rechercheur besloot hem straks te bellen en hem te vragen hoe zijn zwager in Wageningen op de dood van Jeanne van Ark en haar mede-bendelid Benny Lefeberus had gereageerd.
Vledder kwam naast hem staan. ‘Weet je nog wat wij hier kwamen doen?’
De Cock knikte. ‘Snuffelen.’
Vledder trok een droevige grijns. ‘Dat hoeft niet meer,’ sprak hij timide. ‘Een ander is ons voor geweest. Er is naar iets gezocht. Zorgvuldig. Kasten en laden zijn overhoopgehaald. Er is in de hele woning geen velletje papier zo groot als een postzegel te vinden.’
De Cock knikte begrijpend. ‘Vuurwapens?’
Vledder schudde zijn hoofd. ‘Ook geen munitie.’
De Cock kauwde even op zijn onderlip. ‘Vreemd,’ sprak hij wat afwezig. ‘Johnny van Maasdam was bezeten van vuurwapens. Hij bezat er vermoedelijk meer dan één. Niet voor niets stond hij als vuurwapengevaarlijk te boek.’
Vledder haalde zijn schouders op. ‘De moordenaar zal de wapens hebben meegenomen.’
De jonge rechercheur trok denkrimpels in zijn voorhoofd.
‘Als Johnny van Maasdam,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘de man is die in Wageningen de bejaarde bedrijfsleider van de supermarkt heeft doodgeschoten, dan neemt hij die moord mee in zijn graf.’
De Cock knikte. ‘Je hebt gelijk,’ sprak hij instemmend. ‘Het valt nu vrijwel niet meer te bewijzen dat hij het was. Geen officier van justitie zal er nog aan beginnen. Bovendien… volgens de wet vervalt strafvervolging bij de dood van de verdachte.’
Vledder lachte. ‘Een dwaze bepaling. Je kunt moeilijk een dode voor jaren in een cel plaatsen.’
De Cock trok een ernstig gezicht. ‘Je kunt een dode wel achteraf straffen voor daden tijdens zijn leven gepleegd, en daarbij zijn eigendommen confisqueren, zodat ze aan de Staat vervallen. Dat is in het verleden wel gebeurd.’
‘Een smerige streek.’
De Cock knikte. ‘Vooral voor de erfgenamen.’
Vledder grinnikte vreugdeloos. ‘Hoe je er ook over denkt… we mogen zijn moordenaar wel dankbaar zijn. Wie weet hoeveel moorden Johnny van Maasdam met zijn killersinstinct nog zou hebben gepleegd. Hij was nog jong.’
De jonge rechercheur zweeg even en spreidde zijn beide handen.
‘Als we het toch over de Staat hebben… onze geheimzinnige moordenaar bespaart de Staat der Nederlanden een hoop geld.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Je bedoelt,’ reageerde hij loom, ‘aan opsporing, vervolging, berechting en bestraffing… in die volgorde.’
Vledder knikte nadrukkelijk. ‘Een kapitaal. Jeanne van Ark, Benny Lefeberus en Johnny van Maasdam hadden gezamenlijk heel wat jaartjes lik te goed.’
De Cock keek zijn jonge collega bestraffend aan, maar ontweek een hernieuwde discussie over het onderwerp. Vledder spreidde zijn beide armen in een weids gebaar en gniffelde.
‘En hier in de wc,’ sprak hij met leedvermaak, ‘hangt geen verjaardagskalender.’
De Cock trok gelaten zijn schouders op. ‘Ik zal moeder Lefeberus eens vragen,’ reageerde hij rustig, ‘of Benny wel van verjaardagen hield.’
De oude rechercheur krabde zich nadenkend in de nek. ‘De computerexpert?’
Vledder maakte een verontschuldigend gebaar. ‘Die kan pas morgen in de middag komen. Hij was bezig met een onderzoek naar een hacker.[11] We kunnen het hele spul ook op het hoofdbureau naar hem toe brengen.’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Daar begin ik niet aan,’ sprak hij resoluut. ‘Ik vind computers griezelige dingen.’
Vledder lachte. ‘Het wordt tijd dat je met pensioen gaat. Ze zijn niet griezelig. Kinderen spelen al met computers.’
De oude rechercheur reageerde niet. Hij draaide zich half om en wees naar de ronde tafel met de vierkante fles en de twee borrelglaasjes. ‘Dat spulletje moet weer naar Rijswijk.’
Vledder knikte. ‘Ik zal ervoor zorgen.’
‘Heb je al een uitslag van het laboratorium?’
‘Je bedoelt van het vergif dat vermoedelijk bij de moord op Benny Lefeberus werd gebruikt?’
‘Ja.’
Vledder trok een pijnlijk gezicht. ‘Ik heb vanmorgen nog gebeld… voor de tweede keer. Ze zijn er in Rijswijk nog niet uit. Vermoedelijk is het een alkaloïde… een plantengif in combinatie met een andere stof. Men denkt aan insuline. Het moet een combinatie zijn die vrij snel tot bewusteloosheid en dood leidt.’
De Cock knikte en liep bij Vledder weg naar de slaapkamer waar ze het lijk van Johnny van Maasdam hadden aangetroffen. De scherpe blik van de oude speurder bleef rusten op een bundeltje kleren op een stoel naast het bed.
Vledder kwam hem na en volgde zijn blik.
‘Waarom,’ vroeg hij zuchtend, ‘neemt iemand de moeite om na de moord zijn slachtoffer te ontkleden en een panty om zijn nek te binden?’
De Cock trok zijn gezicht strak.
‘Als ik het antwoord op die vraag wist… kende ik de moordenaar.’
Toen De Cock met Vledder in zijn kielzog de hal van het politiebureau aan de Warmoesstraat binnenstapte, wenkte Jan Kusters hem met een kromme vinger.
De Cock liep op de balie toe. Hij monsterde het gezicht van de wachtcommandant. Het stond op storm.
‘Wat is er?’ vroeg hij bezorgd. ‘Er is toch niet nog een lijk?’
Jan Kusters schudde zijn hoofd en wees naar het mutatierapport in de schrijfmachine op zijn bureau.
‘Marinus Kleijn is weg.’
De Cock keek hem niet-begrijpend aan.
‘Hoe bedoel je… weg?’
‘Hij is op last van de commissaris heengezonden.’
De Cock glimlachte.
‘Prachtig.’
De wachtcommandant gebaarde omhoog.
‘Die griet is woest.’
De Cock veinsde verbazing.
‘Welke griet?’
‘Die griet, die bij jullie hoort… die Gabriëlle de Poortere. Ze verwijt Buitendam dat hij zich door jou heeft laten ompraten.’
De Cock kneep zijn ogen half dicht. ‘Openlijk?’
Jan Kusters knikte. ‘Ze kwam hier bij mij aan de balie en vroeg of zij de arrestant Marinus Kleijn mee kon krijgen voor een nader verhoor.’
‘Hoe laat was dat?’
‘Een uur of twee.’
‘En?’
De wachtcommandant maakte een schouderbeweging. ‘Ik vertelde haar dat de arrestant Marinus Kleijn al ruim een uur geleden op last van de commissaris was heengezonden.’