‘Wie?’
Jansje Meijer keek op. Tranen hadden haar overdadige make-up verveegd.
‘Een lange jongen, die ik niet ken… komt niet uit Amsterdam-West… nooit eerder gezien.’
‘En?’
Jansje Meijer sloot even haar ogen. ‘Het schoolmeestertje.’
De Cock keek haar verschrikt aan. ‘Het schoolmeestertje?’ herhaalde hij vol ongeloof.
‘Ja.’
‘Richard de Boer?’
Jansje Meijer knikte traag. ‘Volgens mij was hij al jaren het brein achter de bende van Jeanne van Ark.’
15
Met behulp van het apparaatje van zijn oude vriend en ex-inbreker Handige Henkie had De Cock op het tuincomplex Nut en Genoegen het slot van een aangrenzend tuinhuisje opengepeuterd en zich genesteld in een rieten stoel bij het raam. Vandaar had hij een vrijwel onbelemmerd uitzicht op de toegangspoort tot het lusthofje van moeder Lefeberus. Een bijna volle maan aan een haast wolkeloze hemel overgoot het pittoreske tuinhuisje met een zachte, mysterieuze gloed van pasgepoetst zilver.
Wanneer zijn missie niet zo meedogenloos zou zijn geweest, had hij stil en intens van het uitzicht kunnen genieten. Hij miste daarvoor nu de rust en de aandacht. Zijn woelige gedachten verwijlden onophoudelijk bij de man die hem nu al enige tijd met zijn vreemde moordpraktijken had beziggehouden.
Naast hem op een uitgeklapte tuinstoel zat Gabriëlle de Poortere. Haar lange blonde haren golfden over de kraag van haar rode mantel, die ze strak om zich heen had geslagen. In het schaarse licht dat door het raam naar binnen viel, zag ze er betoverend uit.
De Cock bezag haar schoonheid met een milde glimlach om zijn mond. Sinds hij ten behoeve van de actie de nodige voorbereidingen had getroffen, had hij haar strak in zijn nabijheid gehouden en haar geen moment uit het oog verloren.
De jonge Vledder had hij in een snelle wagen op het Overbrakerpad gestationeerd.
Verder had hij, zoals reeds dikwijls in het verleden, voor de slotoperatie opnieuw de hulp ingeroepen van Appie Keizer en Fred Prins.
Appie Keizer was met zijn rond blozend gelaat… als van een onschuldige landman… vrijwel overal en altijd inzetbaar. Zijn pyknische habitus deed elke gedachte aan politie of recherche vervagen.
Fred Prins was een intelligente, bonkige jongeman, groot, breed, en sterk als een beer. Bovendien was hij een uitnemend schutter.
De Cock was erg op die beide collega’s gesteld. En dat was al jaren wederkerig. De grijze speurder had nog nooit tevergeefs een beroep op hen gedaan. En ook nu hadden zij beiden zonder enige bedenking hun medewerking toegezegd.
De knappe Ierse vrouw van Fred Prins had haar man wel ernstig gewaarschuwd voor that dangerous old man, zoals ze De Cock altijd noemde, maar dat gold meer als een grap.
De oude rechercheur zakte iets in zijn rieten stoel onderuit en sloot zijn ogen. Hij voelde hoe langzaam de vermoeidheid in zijn botten sloop. Na het emotionele gesprek met Jansje Meijer in haar kleine peeskamertje op de Wallen, had hij Gabriëlle de Poortere langs het leger van behoeftigen naar de Warmoesstraat teruggesluisd en haar gezegd dat ze zich pas de volgende avond bij hem behoefde te melden.
Daarna was hij moeizaam schakelend met de Golf op pad gegaan. Zonder Vledder. Ervan overtuigd, dat alleen hij het mysterie van de pantymoorden nog tot een oplossing kon brengen, had hij ook zijn jonge assistent naar huis gestuurd.
Zijn onderhoud met moeder Lefeberus, nog diezelfde avond laat, had bijna hysterische vormen aangenomen. De moeder van Benny Lefeberus wilde aanvankelijk van enige medewerking niets weten. Haar zoon was dood en voor zijn moordenaar had ze, zo zei ze, geen enkele interesse. Een houding die hem bijna tot razernij bracht.
Al zijn overredingskracht… de vurige belijdenis van zijn geloof in de gerechtigheid, die hij diende… had hij in de strijd geworpen. Uiteindelijk had hij haar van zijn gelijk weten te overtuigen en had moeder Lefeberus hem aarzelend het adres gegeven van de man, van wie de grijze speurder de zekerheid had dat ook zijn leven werd bedreigd.
Met moeder Lefeberus aan zijn zijde had hij hem opgezocht.
De Cock herinnerde zich van het gesprek nog elk woord, elk gebaar, elke intonatie. De invloed van moeder Lefeberus op de jongeman bleek, tot zijn geluk, overweldigend. Zonder haar medewerking had hij hem nooit tot medewerking kunnen verlokken.
Leeg, tot op de bodem van zijn ziel, was hij diep in de nacht met de Golf in een verkeerde versnelling naar huis gesukkeld en naast zijn vrouw in bed gekropen. Maar door de trillende spanning in zijn lijf was van slapen niets gekomen.
De Cock drukte zich in zijn rieten stoel omhoog en boog zich iets naar voren.
In het tuinhuisje van moeder Lefeberus brandde een kleine olielamp. Het gelige licht wierp op de vitrage van een zijraam het silhouet van een jongeman met lang haar, eindigend in een kort vlechtje in zijn nek.
Gabriëlle de Poortere bewoog zich. De gammele tuinstoel onder haar kreunde een protest.
‘Wanneer gebeurt het?’ vroeg ze nerveus.
De Cock schoof de mouw van zijn colbert terug en keek op zijn horloge. ‘Het kan niet lang meer duren.’
Gabriëlle de Poortere keek hem argwanend aan. ‘Weet u zeker dat hij komt?’
Haar stem beefde een beetje. De Cock knikte traag voor zich uit.
‘Hij heeft een afspraak.’
De jonge politievrouw wees voor zich uit naar het raam met het silhouet. ‘Met die man daar?’
De Cock knikte opnieuw. ‘Om hem te doden.’
Gabriëlle de Poortere zuchtte diep. ‘Weet u wie hij is?’
‘Wie bedoel je?’
‘De man… de man die komt om hem te doden.’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik heb een flauw vermoeden. Meer niet.’
‘Marinus Kleijn?’
De Cock keek haar van terzijde aan. ‘Geloof je nog steeds dat hij het is?’ vroeg hij met een zweem van verbazing.
Gabriëlle de Poortere trok haar mantel nog iets dichter om zich heen en huiverde. ‘Dat… eh, dat geloof ik,’ antwoordde ze zacht.
Het klonk niet overtuigend.
De Cock schonk haar een glimlach. ‘Marinus Kleijn heeft Johnny van Maasdam niet vermoord,’ sprak hij kalm. ‘Dat kon niet.’
Gabriëlle de Poortere reageerde verbaasd.
‘Waarom niet?’
De Cock wreef zich achter in zijn nek.
‘Marinus Kleijn,’ legde hij geduldig uit, ‘werd zo rond de klok van elf uur op last van de commissaris in vrijheid gesteld. Toen Vledder en ik omstreeks twee uur die dag het dode lichaam van Johnny van Maasdam op de Bos en Lommerweg aantroffen, was de lijkstijfheid al algemeen.’
Gabriëlle de Poortere keek hem geschrokken aan.
‘Wat betekent dat?’
De Cock glimlachte opnieuw.
‘Dat Johnny van Maasdam toen al zes tot acht uur dood was. Begrijp je… op het moment van de moord zat Marinus Kleijn nog in zijn cel aan de Warmoesstraat.’ De oude rechercheur spreidde zijn handen. ‘Een beter alibi kan men zich niet wensen.’
De grijze speurder zweeg even, hij schatte haar weerstand.
‘En omdat Marinus Kleijn,’ ging hij rustig verder, ‘Johnny van Maasdam niet vermoordde, acht ik hem ook onschuldig aan de beide andere moorden.’
‘Waarom?’
‘Modus operandi.’
Gabriëlle de Poortere reageerde niet. Ze boog zich voorover en liet haar hoofd zakken. Laag en diep. Haar lange blonde haren gleden als een gordijn langs haar gezicht.
De Cock voelde medelijden. Voorzichtig legde hij zijn rechterhand op haar achterhoofd.
Gabriëlle reageerde furieus op zijn aanraking. Ze kwam met een ruk omhoog en stond van haar stoel op. Ondanks haar make-up zag haar gelaat lijkbleek en haar ogen glansden groot en angstig. Met een nerveus gebaar wreef ze de haren uit haar gezicht.
‘Ik wil hier weg.’ Haar stem sloeg over. ‘Ik wil hier weg… ik wil hier weg.’
Ze herhaalde het als een echo.