‘Joost van den Vondel dreef in de Warmoesstraat een kousenwinkel.’
Er viel een korte stilte. Mevrouw De Cock keek naar haar man op.
‘Is Gabriëlle de Poortere werkelijk een mooie vrouw?’
‘Heel mooi.’
‘Nooit een moment verliefd op haar geweest?’
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus. De accolades rond zijn mond dartelden in een glimlach.
‘Een schone vrouw en zoete wijn,
die zijn vol heimelijk venijn.’
Mevrouw De Cock lachte.
‘Een kreet van je oude moeder?’
De grijze speurder schudde zijn hoofd.
‘Vader Cats.’