Выбрать главу

‘Ik ben nog steeds vrijgezel,’ sprak hij na een poosje. ‘Vrouwen maken mij onrustig. Ik heb buiten mijn lieve moeder ook maar weinig vrouwen in mijn leven gekend. Ik heb altijd hard gewerkt… Het verkopen van boeken vergt veel inzet. Ik gunde mij geen tijd om een relatie op te bouwen. Bovendien had ik er niet zo’n behoefte aan.’

Hij zweeg even en staarde opnieuw nadenkend voor zich uit.

‘Met Jeanne…’ ging hij dromerig verder, ‘met Jeanne was het anders. Het kon mij niet schelen… haar verleden, uit welk nest ze kwam… ik voelde mij tot haar aangetrokken… een innig gevoel van verwantschap. Ze was vrolijk, geestig, plaagde mij soms met mijn… eh, mijn gestuntel… mijn onbekwaamheden in het spel van de liefde.’

‘Daar was u niet zo goed in?’

Marinus Kleijn trok een grijns. ‘Gebrek aan ervaring… vrees ik.’

‘U had haar graag bij u gehouden?’

Marinus knikte. ‘Ik kon het goed met haar vinden. Ze was voor mij een lieve gezellige meid, die mijn leven plotseling volkomen had veranderd.’

Marinus Kleijn zuchtte diep. ‘Maar er was geen praten tegen. Die jongens vinden mij toch, zei ze. Vroeg of laat. En als ze mij bij jou vinden, dan ben ook jij je leven niet meer zeker. Ze nemen geen risico’s. Ze weten immers niet hoeveel ik jou heb verteld? En…’

De Cock onderbrak zijn woordenstroom. ‘Ze verliet u.’

‘Ja.’

‘Wist u dat ze naar de Achterburgwal ging?’

Marinus Kleijn schudde zijn hoofd.

‘Maak je geen zorgen, zei ze toen ze wegging. Ik red mij wel. Als hoer val ik niet op.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘U wist dus dat ze van plan was om in de prostitutie te stappen.’

Marinus Kleijn knikte.

‘Ik wist alleen niet waar en hoe. Ik heb de eerste dagen geprobeerd om haar uit mijn hoofd te zetten. Ik ging als vanouds weer hele dagen op pad. Het is een sloerie, zei ik tegen mijzelf. Een hoer. Marinus, wat moet je met zo’n meid?’

De Cock keek hem glimlachend aan. In zijn hart groeide sympathie voor de wat wereldvreemde boekverkoper.

‘Het lukte niet?’

Marinus Kleijn schudde zijn hoofd. ‘Ik ging op zoek. Een week of wat geleden zag ik haar op een avond op de Achterburgwal met haar zwarte pruik in het roze licht achter het raam zitten.

Ik stormde wild bij haar binnen… vast van plan haar mee te nemen.’

‘En?’

Marinus Kleijn schonk hem een trieste glimlach. ‘Ze stond van haar stoel op en lachte wat tegen mij… vrolijk, ontwapenend… noemde mij sussend een lieve jongen… streek over mijn haar, maar weigerde pertinent om mee terug te gaan. Sindsdien bezocht ik haar… zo nu en dan… zogenaamd als klant.’

Hij zweeg even. Een traan drupte over de rand van zijn ooglid… gleed over zijn wang.

‘Vanmiddag… vanmiddag op de gracht zei zo’n meisje dat ze er niet meer was… dat iemand haar had vermoord.’

Marinus Kleijn sloeg zijn beide handen voor zijn gezicht en snikte.

De Cock liet hem een tijdje begaan. Toen hij dacht dat de man zich voldoende had hersteld, boog hij zich naar hem toe.

‘Jeanne van Ark vertrouwde u?’

‘Ja.’

‘Ze heeft veel met u gesproken?’

‘Ja.’

‘Ook over de overval op de supermarkt in Wageningen?’

‘Ja.’

‘U kent alle details?’

‘Ja.’

De Cock wreef met zijn vlakke hand over zijn breed gezicht. ‘Hoeveel…’ vroeg hij voorzichtig, ‘hoeveel bent u bereid om daarvan aan mij te vertellen?’

Marinus Kleijn antwoordde niet direct. Hij keek met zijn donkere ogen naar de grijze speurder op. Een sluier van verdriet lag over zijn gezicht.

‘Alles.’

Toen Marinus Kleijn met slepende tred uit de recherchekamer was vertrokken, viel er een diepe stilte. Het verhaal van de vertegenwoordiger riep tal van vragen op. Het hield de beide rechercheurs zo sterk bezig, dat het zoemen van de defecte tl-balk boven het hoofd van De Cock hen niet stoorde.

Vledder boog zich naar voren. ‘Ken jij ene Benny Lefeberus?’

De Cock knikte. ‘Ik heb zijn vader nog gekend… Karel Lefeberus, een gedegen brandkastkraker… tot hij dynamiet ging gebruiken en op een zekere dag iets te veel nam. Benny is zijn oudste zoon… Mooie Benny maakte in zijn jonge jaren Amsterdam-West onveilig.’

Vledder hamerde met zijn vuist op het dossier voor zich op zijn bureau. ‘Jeanne van Ark heeft in Amsterdam-West gewoond. Ze is daar opgegroeid.’

De Cock grijnsde. ‘Jeanne van Ark en Mooie Benny zijn ongeveer van dezelfde leeftijd. Ze zullen elkaar uit die tijd zeker hebben gekend.’

Vledder spreidde zijn beide handen. ‘Maar is hij ook haar moordenaar?’

De Cock trok zijn schouders op. ‘Het verwondert mij niet,’ antwoordde hij ontwijkend, ‘dat zij beiden leden waren van dezelfde bende. Het zou mij niets verbazen als die twee andere bendeleden ook hun jeugd in Amsterdam-West hebben doorgebracht. Je ziet wel vaker dat…’

Vledder wuifde zijn verdere betoog weg. ‘Is hij ook haar moordenaar?’ herhaalde hij trillend van ongeduld.

De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘Ik heb mijn bedenkingen.’

‘Wat voor bedenkingen?’

‘De moord op Jeanne van Ark droeg niet het karakter van een liquidatie.’

Vledder grijnsde breed. ‘Bestaat er zoiets… het karakter van een liquidatie?’

De Cock knikte traag. ‘Bruut geweld… een snelle gewelddadige dood.’

‘Geen verwurging?’

De Cock krabde zich achter in zijn nek. ‘Het is geen wet van Meden en Perzen,’[4] antwoordde hij geprikkeld. ‘Mijn gevoel, mijn intuïtie zegt dat Jeanne van Ark niet door een lid van haar eigen bende werd vermoord.’

Vledder maakte een vertwijfeld gebaar. ‘Jouw gevoel… jouw intuïtie,’ riep hij geëmotioneerd. ‘Wat is dat waard? Je hebt toch gehoord wat Marinus Kleijn vertelde? Jeanne van Ark was bang voor die Benny Lefeberus. Ze was er absoluut van overtuigd dat zij door hem alleen maar uit de gevangenis in Breda was ontvoerd om de gelegenheid te krijgen haar ongestoord te vermoorden.’

De Cock keek naar hem op. ‘On-ge-stoord?’

Vledder brieste. ‘Je weet best wat ik bedoel.’

De Cock stond van zijn stoel op. Vanuit de hoogte wees hij naar de telefoon op zijn bureau.

‘Bel de directie van de gevangenis in Breda en vraag hoe de ontsnapping van Jeanne van Ark destijds in zijn werk ging.’

De oude rechercheur kwam achter zijn bureau vandaan en begon door de recherchekamer te stappen… traag, in zijn zo typische slenterpas. Hij deed dat graag. In de cadans van zijn tred lieten zijn gedachten zich gemakkelijker ordenen. Vaag, op de achtergrond van zijn denken, hoorde hij het telefoongesprek dat Vledder voerde.

Toen de jonge rechercheur de hoorn op het toestel teruglegde, liep De Cock op hem toe en bleef voor zijn bureau staan.

Vledder keek omhoog. Zijn jong gezicht had geen expressie.

‘En?’

Vledder schudde zijn hoofd. ‘Er was geen sprake van een ontvoering,’ antwoordde hij zacht, timide. ‘Met een aangescherpt keukenmes gijzelde Jeanne van Ark een bewaakster en dwong haar de gevangenisdeuren één voor één voor haar te openen. Daar kwam geen derde aan te pas. Er was zelfs geen vluchtwagen in de buurt.’

Ze sloften vanaf de Warmoesstraat via de Lange Niezel naar de Achterburgwal. Er viel een vieze miezerige motregen, die op de huid bleef kleven. De Cock trok de kraag van zijn regenjas omhoog, veegde met de rug van zijn hand de druppels uit zijn gezicht en schoof zijn oude hoedje ver naar voren.

Ondanks de druilerige regen was het druk op de Wallen.

Te midden van het schuifelende leger van behoeftigen kwamen de rechercheurs slechts langzaam vooruit. Om hen heen klonk een kakofonie van vreemde keelklanken. De oude rechercheur plooide zijn gezicht in een droevige grijns. Soms had hij het gevoel dat in heel Amsterdam geen enkele Amsterdammer meer woonde.

вернуться

4

Een bindende, gezaghebbende regel, waaraan niets te veranderen valt. Zie bijbelboek Esther, hoofdstuk 8 vers 8.