Vledder keek hem van terzijde aan. Op zijn jong gezicht lag een sombere trek. ‘Ik snap er niets van,’ riep hij vertwijfeld. ‘Waarom loog ze tegen Marinus Kleijn? Daar bestond toch geen enkele reden toe? Die man heeft haar geholpen toen ze in nood zat… haar onderdak verschaft. Hij heeft toch niet naar haar leugens gevraagd?’
De Cock keek opzij. De vertwijfeling van zijn jonge collega deed hem glimlachen. Zonder te antwoorden schoof hij op de hoek van de Barndesteeg het cafeetje van Smalle Lowietje binnen.
Lowietje, wegens zijn geringe borstomvang in het woelige wereldje van de penoze meestal Smalle Lowietje genoemd, wreef zijn kleine handjes langs zijn morsige vest en begroette de oude rechercheur met glinsterende ogen.
‘Welkom, welkom,’ kirde hij uitbundig. ‘Welkom in mijn nederig etablissement.’
De Cock lachte. Hij schuifelde naar het einde van de bar en hees zijn negentig kilo op een kruk. Het was zijn vaste stek. Hij wist hoe licht ontvlambaar de gemoederen in de buurt waren. Vanaf die plaats had hij een goed overzicht, voor alle eventualiteiten.
Vledder nam naast hem plaats. De jonge rechercheur voelde zich al volkomen thuis in het schemerige, intieme lokaaltje van Smalle Lowietje, waar meisjes van de vlakte verpozing en vergetelheid zochten achter een pittig likeurtje of een citroentje met suiker.
De tengere caféhouder keek naar de oude rechercheur op. Zijn vriendelijke muizensmoeltje glom van genegenheid. ‘Hetzelfde recept?’
De Cock antwoordde niet. Hij wist dat dit niet van hem werd verwacht. De vraag vormde slechts een inleiding… een inleiding tot een bijna sacraal gebeuren. Vergenoegd keek hij toe hoe Smalle Lowietje aalglad onder de tapkast dook en terugkwam met een fles pure cognac Napoleon, die de caféhouder speciaal voor hem gereserveerd hield.
Lowietje zette diepbolle glazen op de bar en schonk behoedzaam in.
De Cock genoot van de koesterende toewijding waarmee de caféhouder hem bediende. De schaarse momenten die de misdaad hem vergunde bij Smalle Lowietje door te brengen, probeerde hij in zijn herinnering vast te leggen.
Hij nam het glas op, schommelde het zachtjes in zijn hand en snoof. Op zijn brede gezicht vol groeven verscheen een glans van opperste verrukking. Met getuite lippen nam hij een slok en liet het vocht genietend door zijn dorstige keel glijden.
Smalle Lowietje keek toe. ‘Ik had je eerlijk gezegd vanavond niet in mijn etablissement verwacht.’
De Cock zette zijn glas voorzichtig op de bar terug. ‘Waarom niet?’
De tengere caféhouder gebaarde voor zich uit. ‘Ik zag je vanmiddag met Vledder aan de overkant van de gracht bij die vermoorde griet scharrelen. Ben je daar al uit?’
De Cock schudde traag zijn hoofd. ‘Nog lang niet.’
‘Is die vent nog bij je aan de Kit geweest?’
‘Je bedoelt die vertegenwoordiger?’
Smalle Lowietje knikte. ‘Zo’n lulletje lampenkatoen.’
De Cock lachte. ‘Zo’n lulletje wat…?’
De tengere caféhouder grinnikte. ‘Zo’n mannetje dat zich van alles op zijn mouw laat spelden. Hij vertelde mij dat hij een goede kennis van die vermoorde griet was. Toen dacht ik, misschien heb je er wat aan voor je onderzoek.’
‘Ken je hem?’
De caféhouder trok zijn smalle schoudertjes op. ‘Sinds een paar weken komt hij hier wel eens een pilsje drinken… nadat hij aan de overkant bij haar op visite is geweest.’
De Cock knikte begrijpend. Hij duimde over zijn rechterschouder. ‘Kende je haar?’
Smalle Lowietje schudde zijn hoofd. ‘Volgens mij was ze helemaal geen hoer,’ antwoordde hij bedachtzaam. ‘Als er mannetjes bij haar op de stoep kwamen, dan vroeg ze zulke idiote prijzen, dat ze teleurgesteld afdropen.’
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus. ‘Ze betaalde wel haar kamerhuur?’
‘Dat zal wel. Daar heb ik nooit klachten over gehoord.’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht. ‘Moeilijk… als je al je klantjes van je stoep wegjaagt.’
Smalle Lowietje grijnsde. ‘Misschien had ze er een paar… zeer gefortuneerde.’
De Cock wreef over zijn brede kin. ‘Heb je wel eens bekenden bij haar zien binnengaan?’
‘Je bedoelt… buiten die suffe vertegenwoordiger?’
De Cock knikte. ‘Bekenden… jochies uit de penoze?’
Smalle Lowietje keek wat schichtig om zich heen. Daarna boog hij zich vertrouwelijk naar voren. ‘Mooie Benny.’
De Cock keek hem geschrokken aan. ‘Wanneer?’
‘Vorige week nog.’
5
Terwijl de cognac weldadig in hun magen nagloeide, verlieten de beide rechercheurs het etablissement van Smalle Lowietje. Buiten keek De Cock even omhoog naar de grauwe molton deken, die de stad al dagen omhulde en mopperde in de stijl van De Genestet over een miezerig land van mest en mist. Hij trok de kraag van zijn regenjas hoog op en schoof de rand van zijn hoedje bijna tot op de rug van zijn neus.
Er viel gestaag nog steeds een vieze klamme motregen, die de bomen aan de wallenkant deed druipen en nevelslierten over het water dreef. Het stuntelige gele licht van de straatlantaarns deed de fraaie grachtengeveltjes glanzen.
De hoerenparade op de Wallen was nog intenser dan een uur tevoren. Bij de meeste pandjes waren de gordijnen gesloten. Bij enkele deuren stonden mannen popelend in de rij. De prostitutie was in vol bedrijf.
De oude rechercheur grinnikte. ‘Broeierig weer.’
Vledder keek hem van terzijde aan en gromde. ‘Ik geef het niet op. Hij kan het nog steeds hebben gedaan.’
‘Je bedoelt Mooie Benny?’
Vledder knikte. ‘Hij wist blijkbaar dat Jeanne van Ark daar op de gracht zat.’
De Cock trok een grijns. ‘Als hij er op uit was om haar te vermoorden, dan had hij dat een week geleden al kunnen doen.’
Vledder trok zijn schouders op. ‘Dat zegt niets. Misschien was de gelegenheid toen niet gunstig.’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik geloof niet in een vete tussen Jeanne van Ark en Benny Lefeberus,’ reageerde hij kalm. ‘Mooie Benny is nooit bang geweest dat ze zou doorslaan. Het smartelijke verhaal dat Jeanne aan Marinus Kleijn opdiste, diende alleen maar om hem week te maken… om van zijn diensten gebruik te maken… zolang zij hem nog nodig had.’
Vledder snoof. ‘Goedbeschouwd was ze een rotgriet.’
De Cock maakte een achteloos gebaar. ‘Een kind van de straat.’
‘Is dat een verontschuldiging?’
‘Soms.’
De beide rechercheurs staken bij de Stoofsteeg het smalle bruggetje over en liepen aan de andere kant van de Achterburgwal verder in de richting van de Lange Niezel.
Achter het raam van het peeskamertje waar Jeanne van Ark de dood vond, zat alweer een schaars geklede jonge vrouw.
Zacht, mild, roze licht verhulde de harde trekken van haar gelaat.
De Cock keek naar Vledder. ‘Heb je het moordkamertje niet verzegeld?’
De jonge rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Dat had geen zin,’ legde hij uit. ‘Er waren geen sporen veilig te stellen. Door het peeskamertje is zeker in een jaar geen sopdoek gehaald. De deuren en kozijnen waren vies, vet. Ben Kreuger gaf het algauw op. Het was volgens hem hopeloos. De dactyloscoop vond op elke vierkante centimeter vingerafdrukken op en over elkaar. Daar was niets mee te beginnen.’
De Cock knikte begrijpend. ‘Wat heb je met haar kleren gedaan?’
‘Die heb ik meegenomen naar de Warmoesstraat. Ze liggen in onze kast in een plastic zak. Ik heb er niets bijzonders aan kunnen ontdekken.’
De oude rechercheur bleef even staan, nadenkend. Hij meende de jonge vrouw achter het raam te kennen… dacht wel eens contact met haar te hebben gehad, maar kon geen naam bij haar gezicht bedenken.
Hij liep naar de deur, deed die open en stapte het peeskamertje binnen. Vledder volgde in zijn kielzog.