De caféhouder knikte.
‘Een paar tientjes,’ herhaalde hij. ‘Meer wilde ik die junk er niet voor geven.’
‘Een junk?’
Smalle Lowietje knikte opnieuw.
‘Een junk. Ik ken hem verder niet. In de buurt van de pillenbrug[2] wordt hij de Rus genoemd.’
De Cock slikte. Met trillende hand wees hij naar de kleine zilveren beker voor zich op zijn bureau.
‘Uit… eh, uit de collectie van oom Zadok van Zoelen?’ vroeg hij beverig.
Smalle Lowietje knikte traag.
‘Geen twijfel mogelijk. Ik heb deze antieke doopbeker destijds zelf aan hem verkocht.’ Er gleed een zoete grijns over zijn vriendelijk muizensnuitje. ‘En voor aardig wat meer.’
‘Wanneer gaan we hem arresteren?’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Wie?’
Vledder keek hem verwonderd aan.
‘Wladimir Wiardibotjov.’
‘Waarom?’
Vledder grinnikte vreugdeloos.
‘Wat een vraag,’ riep hij hoorbaar geprikkeld. ‘Voor de diefstal van de antieke zilververzameling van Zadok van Zoelen. Je hebt gehoord wat Smalle Lowietje zei: hij had de doopbeker voor een paar tientjes gekocht van een junk… een junk, die op de pillenbrug de Rus wordt genoemd. Die bijnaam heeft hij ongetwijfeld te danken aan zijn vrijwel onuitspreekbare Russisch klinkende naam.’ De jonge rechercheur raakte geëmotioneerd. ‘Ook het signalement dat Smalle Lowietje van die junk gaf wijst op Wladimir Wiardibotjov… een zwarte slobbertrui met col en een vale spijkerbroek met bleekvlekken.’
De Cock glimlachte.
‘Zo lopen er in het junkenwereldje nog wel een paar rond.’ Hij zweeg even en keek geïnteresseerd naar de fraaie zilveren doopbeker, die Smalle Lowietje op zijn bureau had achtergelaten. ‘Een paar tientjes,’ mompelde hij ongelovig. De oude rechercheur besefte ineens ten volle waarom stelende junks nooit naar een heler behoefden te zoeken. Het kopen van gestolen goed kon erg profijtelijk zijn.
Zijn blik dwaalde van de zilveren doopbeker terug naar Vledder. ‘We zullen uiteraard voor een confrontatie moeten zorgen,’ ging hij verder, ‘Een confrontatie tussen Smalle Lowietje en… eh, en Wla… Wla… Wla-di-mir Wia… Wia… Wi-ar-di-bot-jov.’ Zijn tong struikelde over de vreemde naam.
‘En als Smalle Lowietje onze Wladimir Wiardibotjov herkent als de man, van wie hij in zijn etablissement voor een paar tientjes die zilveren doopbeker heeft gekocht?’ vroeg Vledder.
De Cock maakte een schouderbeweging.
‘Als Wladimir ons dan geen redelijke verklaring omtrent de herkomst van die doopbeker kan geven, dan overweeg ik zijn arrestatie.’
Vledder grijnsde breed.
‘Dus toch?’
Het klonk cynisch.
De Cock knikte.
‘Daarbij geldt,’ ging hij onverstoorbaar verder, ‘dat Wladimir ruimschoots in de gelegenheid is geweest om de diefstal te plegen. Hij kon gemakkelijk, vóór hij de politie van de dood van zijn oom verwittigde, de hele zilververzameling uit het huis aan de Keizersgracht weghalen… ongestoord.’ De grijze speurder pauzeerde opnieuw. Nadenkend. Hij stak zijn beide handen naar voren en drukte de vingertoppen tegen elkaar.
‘Toch heb ik een paar bezwaren tegen Wladimir Wiardibotjov als mogelijke dader.’
Vledder keek hem verbaasd aan.
‘Als Smalle Lowietje hem als de verkoper van die doopbeker herkent… wat wil je dan nog meer? Dan is de zaak toch rond? Wladimir moet ons dan alleen nog even vertellen waar hij de rest van de kunstverzameling heeft gelaten.’
De Cock keek bedenkelijk.
‘Die paar tientjes zitten me dwars.’
‘Waarom?’
‘Wladimir kende de verzameling van zijn oom Zadok en wist hoe kostbaar die was. Ik kan mij niet indenken dat hij een enkel stuk uit die verzameling voor een paar tientjes verkoopt.’
Vledder keek hem ongelovig aan.
‘Je weet hoe dat gaat met junks,’ riep hij opgewonden. ‘Als hun vergiftigd bloed om een shot schreeuwt, dan denken ze niet rationeel meer… dan is er geen ruimte meer voor overwegingen… voor een koel zakelijk overleg.’ De jonge rechercheur spreidde zijn armen. ‘Van dat ongecontroleerde, impulsieve misdadige gedrag kent de praktijk van ons recherchewerk toch tal van voorbeelden? Wladimir Wiardibotjov heeft geldzorgen… al geruime tijd.’ De jonge rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Ik vind het niet zo vreemd dat hij die fraaie zilveren beker voor een appel en een ei heeft verkocht.’
De Cock keek naar hem op.
‘En hoe breng je Wladimir Wiardibotjov dan in verband met de dood van Christiaan Cornelissen?’
De mond van Vledder viel half open.
‘Moet dat?’ riep hij verrast. ‘Moet er een verband bestaan tussen de dood van Christiaan Cornelissen en Wladimir Wiardibotjov? Daartoe bestaat volgens mij geen enkele reden. Wladimir Wiardibotjov is een neef van oom Zadok van Zoelen en van oom Zadok van Zoelen is een zilververzameling gestolen. Punt uit. Ik heb het al vaker betoogd: het geval Christiaan Cornelissen staat daar volkomen buiten.’
De Cock sloot even zijn ogen en zuchtte. Daarna keek hij omhoog naar de grote klok. Het was al kwart over elf. Hij kwam zacht kreunend uit zijn stoel overeind. ‘Ik ga naar huis. Het is mooi geweest voor vandaag. Morgen is er een nieuwe dag… misschien dat ik je er dan van kan overtuigen dat de dood van Zadok van Zoelen en de dood van Christiaan Cornelissen geen twee op zichzelf staande gevallen zijn.’ Hij borg de doopbeker voorzichtig in een lade van zijn bureau en sloot die af. Daarna slofte hij zichtbaar vermoeid naar de kapstok.
Vledder kwam hem na. ‘Zorg dat je morgenochtend een beetje op tijd in de recherchekamer bent.’
De Cock wurmde zich in zijn regenjas. ‘Op tijd?’ Hij grinnikte vrolijk. ‘Dat is tegen mijn gewoonte.’
Vledder knikte. ‘Precies. Daarom vraag ik het je ook.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wat wil je dan?’
Vledder zwaaide geagiteerd. ‘Zo vroeg mogelijk op pad om Wladimir Wiardibotjov van zijn bed te lichten.’
De Cock keek zijn jonge collega secondenlang aan. Toen schudde hij verwijtend zijn hoofd. ‘Onverbeterlijke stijfkop.’
Vledder grijnsde. ‘Stijfkop,’ herhaalde hij gnuivend. ‘Heb je wel eens in een holle spiegel gekeken?’
De Cock reageerde niet. Hij voelde zich te vermoeid voor een wederzijdse karakterontleding. Omzichtig schoof hij zijn oude hoedje over zijn stugge grijze haren en liep in zijn zo typische slentergang naar de deur.
Vrijwel op hetzelfde moment stormde een jongeman met een gejaagde blik in zijn ogen de recherchekamer binnen. Zijn gezicht zag rood en zijn blonde haren lagen verward om zijn hoofd.
De oude rechercheur keek hem verwonderd aan.
‘Christiaan Cornelissen,’ riep hij bezorgd, ‘wat is er gebeurd?’
De jongeman gebaarde heftig.
‘Ze zijn vals.’ Hij viel op een stoel neer en verborg zijn hoofd in zijn handen. ‘Ze zijn vals.’
De Cock liep op hem toe en trok zijn handen van zijn gezicht weg.
‘Wie zijn vals?’ vroeg hij scherp.
Christiaan Cornelissen slikte. ‘Marc Chagall… al de schilderijen van Marc Chagall in het huis van mijn oom zijn vervalsingen.’
10
‘Vervalsingen?’
Christiaan Cornelissen keek met een rood betraand gezicht naar de grijze speurder op.
‘Geen enkel schilderij is echt,’ jammerde hij.
De Cock fronste zijn wenkbrauwen
‘Niet van Marc Chagall?’
Christiaan Cornelissen liet zijn hoofd zakken.
‘Het zijn imitaties… vervalsingen… geraffineerde vervalsingen.’
De Cock keek vanuit de hoogte met gemengde gevoelens op de schokschouderende jongeman neer. De oude rechercheur hield niet van huilende en jammerende mannen. Ze wekten altijd een lichte wrevel bij hem op.
Hij schoof zijn oude hoedje tot achter op zijn hoofd, liep bij hem weg en ging met zijn regenjas aan achter zijn bureau zitten. Pas toen de jongeman weer wat tot bedaren was gekomen, wenkte hij hem naar zich toe.