Выбрать главу

‘Wie zegt dat het vervalsingen zijn?’ vroeg hij streng.

Christiaan Cornelissen nam naast zijn bureau plaats.

‘Een expert.’

‘Hebt u die geraadpleegd?’

Christiaan Cornelissen wreef met de rug van zijn hand de tranen uit zijn ogen.

‘Wijlen mijn oom Christiaan was beslist een aardige man,’ sprak hij zacht, ‘maar zijn administratie is een complete chaos. Er staat niets op papier… totaal niets. Van zijn omvangrijke collectie schilderijen heb ik geen enkele beschrijving kunnen vinden.’

De Cock toonde verbazing.

‘Waren die schilderijen dan niet verzekerd?’

Christiaan Cornelissen maakte een hulpeloos gebaar.

‘Geen flauw idee. Ik heb in ieder geval nergens een polis kunnen vinden. Zijn begrafenis zal ik zelf moeten bekostigen. Er is zelfs geen brandverzekering voor zijn huis.’

‘Slordig.’

Christiaan Cornelissen knikte instemmend.

‘Wel vond ik in zijn bibliotheek tal van boeken over het werk van Marc Chagall. In een boek met afbeeldingen had oom Christiaan de schilderijen die hij van Marc Chagall in zijn bezit had, aangekruist.’ De jongeman grinnikte vreugdeloos. ‘Dat was zijn enige inventarisatie.’

‘Toen hebt u een expert laten komen?’

Christiaan Cornelissen knikte.

‘Ik had uiteraard zelf wel een inventarisatie kunnen opmaken, maar ik was vooral benieuwd wat de huidige marktwaarde van de kunstverzameling was.’

De Cock keek hem schuins aan.

‘U wilde de verzameling van de hand doen?’

Christiaan Cornelissen schudde resoluut zijn hoofd.

‘Nee, nee, zeker niet. Ik was alleen benieuwd of de verzameling inderdaad erg kostbaar was. Ik heb mij in verbinding gesteld met het Stedelijk Museum hier in Amsterdam. Toen ik te kennen gaf, dat ik eventueel bereid was om enige werken uit de nalatenschap van mijn oom aan het museum af te staan, hebben zij mij een expert gestuurd… een kenner van het werk van Marc Chagall.’

De Cock knikte begrijpend.

‘En die zei,’ sprak hij samenvattend, ‘dat de schilderijen van uw oom geen echte werken van Marc Chagall waren, maar vervalsingen.’

Christiaan Cornelissen sloot even zijn ogen.

‘Er was geen enkele echte bij.’

De Cock knikte.

‘Dat zei u al.’ Hij gebaarde in zijn richting. ‘U had geen enkel vermoeden dat het vervalsingen waren?’

Christiaan Cornelissen bracht in een wanhoopsgebaar zijn beide handen naar zijn hoofd. ‘Ik wilde het niet geloven,’ sprak hij opgewonden. ‘Echt niet. Ik was totaal verbijsterd. Ik heb ook heel onheus tegen die man gezegd dat hij geen expert was, maar een charlatan, die het werk van Marc Chagall niet kende.’

De jongeman zweeg even, maar ging daarna op rustiger toon verder.

‘Oom Christiaan was bezeten van het werk van Marc Chagall. Hij kon je urenlang uitleggen waarom hij een bepaald schilderij zo mooi vond. Het is voor mij vrijwel ondenkbaar, dat hij van deze man, die hij zo intens bewonderde, imitaties aan zijn muur zou hangen.’

De Cock staarde langs de jongeman heen in het niets.

‘Misschien,’ sprak hij geheimzinnig, ‘heeft hij dat ook nooit gedaan.’

Vledder liet verbaasd zijn rappe vingers op de toetsen van zijn elektronische schrijfmachine rusten, toen hij De Cock de volgende morgen precies om acht uur de grote recherchekamer zag binnenstappen. Zijn mond zakte half open.

‘Wat ben je vroeg!’

De grijze speurder ging aan de kapstok voorbij, liep op hem toe en spreidde zijn armen.

‘Ben je zover?’

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

‘Wat bedoel je?’

De Cock toonde verwondering.

‘Jij had toch een plannetje?’

‘Ik?’

De Cock knikte nadrukkelijk.

‘Je wilde toch zo vroeg mogelijk op pad om Wladimir Wiardibotjov van zijn bed te lichten… of ben je van gedachten veranderd?’

Vledder liet zijn hoofd iets zakken.

‘Doe je regenjas uit. Ik wil eerst met je praten.’

De Cock glimlachte.

‘Zeg het maar,’ sprak hij bemoedigend. ‘Ik houd mijn jas er wel bij aan.’

Vledder keek ernstig naar hem op.

‘Ik ben bekeerd.’

De Cock knikte.

‘Mooi,’ reageerde hij plechtig, ‘dat de Here je in genade moge aannemen.’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Dat bedoel ik niet. Ik ben bekeerd tot jouw zienswijze… jouw zienswijze dat de dood van Zadok van Zoelen en Christiaan Cornelissen wel degelijk op een of andere manier met elkaar in verband staan. Dat is mij gisteravond duidelijk geworden na het bezoek van die neef Christiaan.’

De Cock gniffelde.

‘Twee dode kunstverzamelaars en twee na hun dood verdwenen kunstverzamelingen.’

Vledder knikte.

‘Ik heb gisteravond heel goed naar het betoog van neef Christiaan geluisterd en ik geloof wel degelijk dat hij gelijk heeft. De schilderijen, die zijn oom van Marc Chagall aan de muur had hangen, waren echt en geen imitaties… geen vervalsingen.’

De Cock keek hem schuins aan.

‘En hoe komen die vervalsingen dan in zijn huis?’

Vledder reageerde verward.

‘Die… eh, die moet iemand daar hebben opgehangen.’

‘Verruild?’

Vledder knikte heftig.

‘Voor de echte… vermoedelijk in de overtuiging dat de verwisseling niet zo snel zou worden opgemerkt.’

‘Wanneer?’

‘Wat bedoel je?’

‘Wanneer werden die schilderijen verruild?’

Vledder keek hem nadenkend aan.

‘Dat… eh, dat,’ stotterde hij onthutst, ‘moet na de dood van de heer Christiaan Cornelissen zijn gebeurd. Dat kan praktisch niet anders. Als die expert van het Stedelijk Museum de vervalsingen direct ontdekt… onderkent, dan had de heer Cornelissen dat beslist ook gedaan. Hij had al vele jaren de schilderijen dagelijks om zich heen en kende de technieken van Marc Chagall als geen ander.’

De Cock ging achter zijn bureau zitten en keek zijn jonge collega bewonderend aan.

‘Heel goed, heel goed,’ riep hij opgewekt. ‘Je begint weer positief te denken.’ De oude rechercheur plukte aan het puntje van zijn neus. ‘Toch lijkt het mij zaak om voorzichtig te zijn met onze conclusies.’

‘Waarom?’

De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

‘Wat mij sinds gisteravond dwars zit is het feit, dat de kunstverzameling van de heer Cornelissen vermoedelijk niet was verzekerd… althans, neef Christiaan kan geen polis vinden. Dat niet verzekerd zijn kan duiden op een verregaande slordigheid… nonchalance van de heer Cornelissen… of de koele overweging dat de schilderijen toch geen waarde hadden.’

De ogen van Vledder werden groot.

‘Je bedoelt dat de heer Cornelissen mogelijk wist dat het vervalsingen waren?’

Voordat De Cock kon antwoorden, werd er op de deur van de recherchekamer geklopt en Vledder riep: ‘Binnen!’

De deur ging langzaam open en in de deuropening verscheen de gestalte van een jonge vrouw in een glimmend zwarte laklederen regenmantel, waarlangs het water op de vloer drupte. Ze nam behoedzaam haar regenhoedje af en een weelde van lang blond haar golfde over haar schouders. Langzaam, licht heupwiegend, een modieus beugeltasje zwengelend aan haar rechterhand, zweefde ze naderbij.

De Cock kwam uit zijn stoel overeind en schudde haar hartelijk de hand. ‘Regent het weer?’ vroeg hij vriendelijk. ‘Ik ben een halfuurtje geleden nog droog overgekomen.’

Ellen van Zoelen nam naast zijn bureau plaats en knikte.

‘Wanneer regent het in dit natte kikkerlandje nu eens niet,’ reageerde ze mistroostig.

De Cock bracht zijn borst iets naar voren.

‘O land van mest en mist,’ declameerde hij, ‘van vuile koude regen.’