De vrouw voor hem lachte.
‘Ik zou hier toch niet weg willen.’ Ze knoopte haar regenmantel los. ‘Weet u al iets van oom Zadoks verzameling zilver?’
De Cock dacht aan de zilveren doopbeker in de lade van zijn bureau en schudde zijn hoofd.
‘We zijn nog niet veel verder gekomen.’
Ellen van Zoelen keek naar hem op.
‘Misschien heb ik iets voor u,’ sprak ze gedragen, ‘dat u op weg kan helpen.’
De Cock glimlachte beminnelijk.
‘Graag.’
Ze verschoof zich iets op haar stoel.
‘Ik heb gisteren,’ opende ze voorzichtig, ‘in de krant de rouwadvertentie gelezen van de heer Christiaan Cornelissen, bij leven taxateur. Die heer Cornelissen heb ik gekend.’
De Cock reageerde verrast.
‘U hebt de heer Cornelissen gekend?’ vroeg hij ongelovig.
Ellen van Zoelen knikte met een ernstig gezicht.
‘Hij was een goede vriend van oom Zadok. Wanneer ik als kind in Amsterdam bij oom Zadok en tante Sophie logeerde, kwam hij vaak op visite… soms vergezeld van zijn neef.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Christiaan, die naar zijn oom was vernoemd?’
Ellen schudde haar hoofd.
‘Die niet. Met hem heb ik gisteravond heel laat voor het eerst gesproken… door de telefoon. Nee, ik bedoel een oudere neef… een jaar of tien, twaalf ouder dan ik. Hij heette Cornelis Cornelissen, maar omdat hij dat een akelige naamsverbinding vond, liet hij zich Carry noemen… Carry Cornelissen.’
De Cock glimlachte.
‘Die zit in Amerika.’
Ellen van Zoelen knikte vaag voor zich uit.
‘Dat zei neef Christiaan Cornelissen mij gisteravond ook,’ reageerde ze wat dromerig.
De Cock keek haar verbaasd aan.
‘Waarom belde u Christiaan?’
Om de lippen van Ellen van Zoelen speelde een glimlach.
‘Eerstens om hem te condoleren met het verlies van zijn oom. Ik had zijn naam onder die rouwadvertentie gelezen. Bovendien was ik nieuwsgierig.’
‘Waarnaar?’
‘Naar de kunstverzameling van de heer Cornelissen. Hij bezat kostbare schilderijen. Ik vroeg mij af of die verzameling… net als bij oom Zadok… ook na zijn dood was verdwenen.’
De Cock keek haar onderzoekend aan.
‘Hoe… eh, hoe komt u op die gedachte?’ vroeg hij verrast.
Ellen van Zoelen trok haar schouders op.
‘Noem het vrouwelijke intuïtie.’ Ze zuchtte diep. ‘Maar er is nog iets meer. Die rouwadvertentie van de heer Cornelissen bracht mij een voorval in herinnering. Ongeveer twee weken voor de dood van oom Zadok zag ik op het station in Utrecht een man staan, die ik onmiddellijk herkende: Carry… Carry Cornelissen.’
De Cock kneep zijn wenkbrauwen samen.
‘Op het station in Utrecht?’
Ellen van Zoelen knikte nadrukkelijk.
‘Ik liep naar hem toe, maar toen ik “dag Carry” zei, gebeurde eer iets vreemds.’ Haar knap gezicht betrok. ‘Ik zag aan zijn gehele houding, aan zijn gezicht, dat hij mij herkende… met een schok. Even staarde hij mij aan en toen… zonder iets te zeggen, draaide hij zich abrupt om en liep met grote stappen van mij weg. Ik ben nog achter hem aan gegaan, maar er liep net een trein uit, en in het gewoel raakte ik hem kwijt.’
De Cock keek haar strak aan.
‘U kunt zich niet vergissen?’
Ellen van Zoelen klopte met de vingertoppen van haar rechterhand een paar maal tegen de zijkant van haar hoofd. ‘Dat gezicht van Carry Cornelissen vergeet ik nooit. Toen ik wat ouder werd, begon hij mij lastig te vallen, zodat ik hem steeds moest ontwijken. Oom Zadok en tante Sophie waarschuwden mij ook altijd voor hem. “Blijf uit zijn buurt,” zeiden zij dan, “die jongen deugt niet.”’
11
Ze verlieten in hun Golf de steiger achter het politiebureau. Vanaf de Oudebrugsteeg reden ze naar het Damrak. De zwaaiende wissers zwiepten de regen van de voorruit weg. De Cock keek er een poosje naar en liet zich toen onderuitzakken.
Vledder, aan het stuur, blikte opzij.
‘Heb je die zilveren doopbeker bij je gestoken?’
De Cock knikte.
‘Hij ligt op de achterbank. Ik heb hem met wat vloeipapier in een doosje verpakt.’
‘Gaan we die Wladimir Wiardibotjov… wat een naam… nu echt arresteren?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Dat hangt grotendeels van zijn verhaal af… wat hij ons over die zilveren beker kan vertellen. Bovendien zitten we, juridisch gezien, nog met het probleem van de confrontatie.’
Vledder keek hem verast aan.
‘Wat voor een probleem?’
De Cock glimlachte.
‘Ik ken mijn vriend Smalle Lowietje al een eeuwigheid. De caféhouder is best bereid om veel voor ons te doen. Dat heeft hij in het verleden dikwijls bewezen… zolang het maar vrijblijvend en informeel blijft. Begrijp je, een echte getuigenverklaring, waarmee je een gedegen bewijsvoering kunt opbouwen, moet je van Smalle Lowietje niet verwachten.’
‘Je bedoelt dat Smalle Lowietje het ons niet zal willen zeggen, dat Wladimir Wiardibotjov de Rus is van wie hij die doopbeker kocht?’
De Cock grinnikte.
‘Hij zal het ons wel zeggen… entre nous. Geloof maar niet, dat je Smalle Lowietje zover krijgt dat hij voor de rechtbank onder ede een verklaring gaat afleggen.’ De oude rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Dat zou ik, eerlijk gezegd, ook niet van hem verlangen.’
‘Waarom niet?’
De Cock grijnsde.
‘Noem het een gentlemen’s agreement.’
Ze reden een poosje zwijgend voort. Vledder had al zijn aandacht nodig om de Golf door het chaotische Amsterdamse verkeer te loodsen.
Toen ze in de Vijzelstraat onwrikbaar in een file waren beland, omdat een potige vrachtwagenchauffeur doodgemoedereerd midden op de rijbaan zijn wagen ging staan lossen, keek de jonge rechercheur opzij.
‘Je deed vanmorgen zo geheimzinnig, toen Ellen van Zoelen naar de zilververzameling van haar oom Zadok vroeg. Waarom heb je haar die zilveren doopbeker niet laten zien?’
De Cock maakte een vaag gebaar.
‘Dat had volgens mij geen enkele zin. Het is niet te verwachten dat Ellen exact weet, dat die bepaalde doopbeker tot de zilvercollectie van haar oom Zadok behoort. Bovendien wilde ik bij haar niet de valse hoop wekken, dat wij de verzameling spoedig boven water zouden krijgen.’
Vledder lachte.
‘Eén zwaluw maakt nog geen zomer.’
‘Precies.’
‘Wat denk je van haar verhaal?’
‘Over die neef Carry Cornelissen?’
Vledder knikte.
‘Ik vind het hoogst opmerkelijk, dat Carry Cornelissen op het station in Utrecht blijkbaar niet door Ellen van Zoelen herkend wilde worden. Zijn gedrag is… ten opzichte van iemand, die je goed hebt gekend… toch vreemd. Het wekt de indruk dat hij iets te verbergen heeft.’
De Cock ademde diep.
‘Als de waarnemingen van Ellen van Zoelen juist zijn… en ik twijfel daar niet aan… dan is die Carry Cornelissen al enige tijd terug in Nederland. Je kunt je dan tevens afvragen waarom hij zich nooit met neef Christiaan in verbinding heeft gesteld.’ De grijze speurder zweeg even en plukte aan het puntje van zijn neus. ‘Carry Cornelissen zou voor ons een bijna ideale verdachte zijn.’
Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
‘Hoezo?’
De Cock grijnsde.
‘Wel, Carry Cornelissen kent de zilververzameling van Zadok van Zoelen en weet veel, zo niet alles, van de schilderijenverzameling van zijn oom Christiaan.’ De oude rechercheur stak zijn wijsvinger omhoog. ‘En bij beiden had hij een ingang.’
‘Je bedoelt dat noch Zadok van Zoelen, noch zijn oom Christiaan hem de toegang tot zijn woning zou hebben geweigerd.’
De Cock knikte nadrukkelijk.
‘Precies. Hij was als neef en oude kennis hartelijk welkom. En dat maakt diefstal wel erg gemakkelijk.’