De vrachtwagen trok op en de file kwam in beweging. Vledder richtte zijn aandacht weer op het verkeer.
Na enige tijd drukte De Cock zich omhoog, keek om zich heen en zag het water van de Amstel. Hij blikte opzij.
‘Hoe rijd jij naar de Bernard Zweerskade?’ vroeg hij verwonderd.
‘Via de Amsteldijk.’
De Cock snoof.
‘Waarom ga je niet via Tietjerksteradeel?’
Met een kartonnen doosje onder zijn arm geklemd, keek De Cock naar het zwaar gehavende ovale naambordje en drukte op de bel.
Na luttele minuten werd de deur geopend door een jongeman in een zwarte slobbertrui met een col en een vale spijkerbroek met bleekvlekken. Zijn donkere ogen onder een verwilderde haardos keken met verbazing van De Cock naar Vledder en terug.
‘Bent u er alweer?’
De Cock nam beleefd zijn hoedje af.
‘Wij wilden nog even met u praten,’ sprak hij vriendelijk, ‘en u iets laten zien.’
Wladimir Wiardibotjov deed de deur verder open en beduidde de beide rechercheurs hem te volgen. Hij bracht hen opnieuw naar zijn ruime zitkamer en liet hen aan de kale rechthoekige tafel plaatsnemen.
De Cock blikte om zich heen.
‘Ik mis uw moeder.’
Wladimir Wiardibotjov knikte.
‘Men heeft haar in een verzorgingshuis opgenomen. Het heeft mij heel veel moeite gekost om dat voor elkaar te krijgen. Het is mij uiteindelijk toch gelukt om een ambtenaar van mijn onmogelijke situatie te overtuigen.’ Hij zweeg even. ‘Het is ook veel beter zo. Ik had het feitelijk al opgegeven en mij met de gedachte verzoend, dat dit ook moeders sterfhuis zou worden. Gelukkig heeft men toch een plaatsje voor haar gevonden. Ze heeft nu de aandacht en verzorging die ze verdient. Hier kwijnde ze weg.’ Hij ademde diep. ‘En aanstaande maandag ga ik weer aan de slag. Ik kon bij mijn vroegere werkgever terugkomen.’
De Cock glimlachte.
‘Ik ben blij dat te horen.’
Wladimir Wiardibotjov ging tegenover hem aan tafel zitten. ‘Ik heb een beroerde tijd achter de rug,’ verzuchtte hij. ‘Ik heb zelfs een poosje drugs gebruikt.’ Hij keek even grijnzend op. ‘Maar dat zult u inmiddels wel te weten zijn gekomen.’
De Cock keek hem schuins aan.
‘Afgekickt?’
Wladimir Wiardibotjov knikte.
‘Volledig. En het vreemde was… het kostte mij niet eens veel moeite.’ Hij glimlachte vermoeid. ‘Eén ding weet ik zeker… ik begin er nooit meer aan.’ Hij boog zich iets voorover en wees naar het kartonnen doosje, dat De Cock voor zich op tafel had gezet. ‘Wat hebt u voor mij meegebracht… een cadeau?’
De oude rechercheur deed het doosje open, nam de beker uit het vloeipapier en hield hem omhoog.
De donkere ogen van Wladimir Wiardibotjov werden groot van verbazing. ‘Mijn beker,’ riep hij verrast, ‘mijn zilveren doopbeker. Hoe is het mogelijk? Hoe… eh, hoe komt u daaraan?’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Uw doopbeker?’
Wladimir Wiardibotjov knikte nadrukkelijk.
‘Gekregen van oom Zadok.’
De Cock trok zijn neus iets op.
‘Gekregen?’ herhaalde hij.
In zijn stem beefde ongeloof.
Wladimir Wiardibotjov knikte opnieuw.
‘Oom Zadok had een hele verzameling zilveren doopbekers. Toen ik hem ongeveer een maand voor zijn dood weer eens om wat geld vroeg, gaf hij mij die beker en zei: “Zie maar wat je ervoor maakt.”’
‘Toen hebt u hem verkocht?’
Wladimir Wiardibotjov schudde zijn hoofd.
‘Toen ik thuiskwam liet ik de zilveren doopbeker aan mijn moeder zien en beduidde haar dat ik die van oom Zadok had gekregen. Daarna wilde ze hem niet meer kwijt. Het ding kreeg plotseling voor haar een enorme sentimentele waarde.’
De Cock zette de beker voor zich neer en tikte met zijn wijsvinger tegen de rand. ‘Wij praten toch samen over dezelfde doopbeker?’
‘Zeker.’
‘Hoe komt die dan in mijn bezit?’
Wladimir Wiardibotjov trok zijn schouders op.
‘Dat weet ik niet. Ik weet alleen, dat die zilveren doopbeker plotseling was verdwenen. Moeder en ik hebben hier in huis overal gezocht. Ik denk dat Iwan hem heeft gejat.’
‘Wie is Iwan?’
Wladimir Wiardibotjov maakte een hulpeloos gebaar.
‘Een jongen uit de drugsscene, die ik heb leren kennen… een verslaafde… van Russische afkomst. Hij werd meestal Iwan de Verschrikkelijke of ook wel de Rus genoemd. Toen die jongen erachter kwam, dat ik Wladimir heette, klampte hij zich aan mij vast. Hij is ook een paar maal hier bij ons in huis geweest. Kortgeleden nog.’
De Cock keek hem onderzoekend aan.
‘En u denkt dat deze Iwan de zilveren doopbeker van u heeft gestolen?’
Wladimir Wiardibotjov knikte.
‘Maar ik doe tegen die jongen geen aangifte van diefstal. Iwan is een schlemiel… een lamme vogel… geboren op Sint-Galbertsnacht, drie dagen voor het geluk.’ Hij schudde zuchtend zijn hoofd. ‘En nu moeder niet meer hier in huis is, heb ik ook geen interesse meer in die doopbeker.’
Met precieze bewegingen wikkelde De Cock de zilveren doopbeker in het vloeipapier en deed hem terug in het doosje. De grijze speurder blikte langzaam omhoog. Zijn gezicht stond strak.
‘Ik vraag het u heel formeel,’ sprak hij ernstig. ‘Bezit u verder nog zilveren voorwerpen uit de kunstverzameling van uw oom Zadok?’
Wladimir Wiardibotjov keek hem onbewogen aan.
‘U bedoelt te vragen of ik wel eens iets van hem heb gestolen?’
De Cock tuitte zijn lippen.
‘Zo mag u het formuleren,’ antwoordde hij gedragen.
Wladimir Wiardibotjov trok zijn kin op.
‘Het antwoord is: nee… duizendmaal nee. Ik heb nooit iets van die man gestolen. En God weet dat ik daartoe toch dikwijls in de gelegenheid ben geweest. Oom Zadok was niet altijd even zorgvuldig.’
De Cock plukte aan zijn onderlip.
‘Hebt u wel eens van Marc Chagall gehoord?’ veranderde hij van onderwerp.
Wladimir Wiardibotjov knikte.
‘Marc Chagall… een zeer veelzijdig kunstenaar… bij zijn leven al een legende. En net als ik… van joods-Russische origine.’
De Cock gebaarde in zijn richting.
‘Kent u bewonderaars van Marc Chagall… mensen, die zijn werk verzamelen?’
Wladimir Wiardibotjov glimlachte.
‘Die zullen er beslist wel zijn. Maar ik ken ze niet.’
De Cock wreef over zijn kin.
‘Hoe vaak hebt u oom Zadok van Zoelen tijdens zijn leven bezocht?’
Wladimir Wiardibotjov woelde met zijn vingers door zijn verwilderde haardos. ‘Ik heb het niet bijgehouden. Ik schat zo’n tien, twaalf keer.’
‘Hebt u wel eens mensen ten huize van uw oom ontmoet?’
Wladimir Wiardibotjov knikte traag.
‘Een man die van die kleine peuterige Japanse beeldjes verzamelde. Froombosch heette hij.’ De jongeman schudde grinnikend zijn hoofd. ‘Die Froombosch mocht mij niet. En dat stak hij bepaald niet onder stoelen of banken. “Zadok,” zei hij dan tegen mijn oom… en dat in mijn bijzijn… “die jongeman moet je hier niet meer binnenlaten.”’
De Cock glimlachte. ‘Verder nog?’
Wladimir Wiardibotjov krabde peinzend aan zijn voorhoofd. ‘Een knappe assistente, die medicijnen voor oom Zadok bracht… een oudere man, die iets deed met klokken, horloges en pendules… en een man met een zwak Amerikaans accent, die door oom Zadok heel familiaar Carry werd genoemd.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Carry?’
Wladimir Wiardibotjov knikte.
‘Hij deed in verzekeringen.’
Via de Apollolaan, de Churchilllaan, de Vrijheidslaan en de Berlagebrug reden ze terug naar de binnenstad. Het regende nog steeds en er waaide een harde wind. De ruitenwissers van de Golf zwiepten heen en weer.
De Cock keek er even naar en schoof toen zijn oude hoedje tot over zijn ogen. Hij had altijd de onbedwingbare neiging om, net als bij het zien van het tafeltennisballetje, de bewegingen van de ruitenwissers met zijn hoofd te volgen.