‘Beslist.’
De Cock keek haar onderzoekend aan.
‘Is dat gevoelsmatig… of heeft die Froombosch zich wel eens in die zin uitgelaten?’
Nanette van Noordeinde staarde langs hem heen.
‘Hij zei eens in mijn bijzijn tegen oom Nicolaas, en dat frappeerde mij: “Het is eeuwig zonde, man, dat jij die fraaie en zo kostbare klokkenverzameling bezit. Dat zou niet moeten… je hebt er te weinig respect voor.”’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Respect?’
Nanette van Noordeinde knikte traag.
‘Ja, dat zei hij.’
De Cock daalde de blauwstenen trap van het bordes af en stak de rijbaan over. Aan de wallenkant bleef hij naast de Golf staan en nam het fraaie grachtenpand van de overleden Van Noordeinde in ogenschouw. Vooral de sierlijke verhoogde halsgevel had zijn aandacht.
Vledder opende het portier.
‘Gaan we terug naar de Kit?’
De Cock reageerde niet. Hij maakte met zijn rechterarm een weids zwaaiende beweging.
‘Allemaal kantoren,’ sprak hij met enige afschuw. ‘Het wordt tijd dat die mooie oude grachtenpanden weer de functie krijgen, waarvoor zij in vroeger eeuwen zijn gebouwd… om er stijlvol in te wonen.’
Vledder kwam naast hem staan.
‘Er zijn de laatste jaren toch al tal van bedrijven uit de grachtengordel verdwenen en naar de rand van de stad verhuisd. Ga eens kijken in het nieuwe Amsterdam-Zuidoost… machtige kantoorgebouwen… spiegelende paleizen.’
De Cock snoof.
‘Modern narcisme.’
Het klonk cynisch.
Vledder antwoordde traag.
‘Maar beter bereikbaar en zeker doelmatiger dan zo’n oud grachtenpand.’
De Cock schoof zijn oude hoedje iets naar achteren.
‘Weet je wat mij bezighoudt: om die omvangrijke klokkenverzameling van Nicolaas van Noordeinde te vervoeren heeft men toch zeker een flinke vrachtwagen nodig gehad… een vrachtwagen, die geruime tijd hier op die smalle gracht moet hebben gestaan om de gehele verzameling in te laden.’
Vledder keek hem peinzend aan.
‘Je bedoelt dat zoiets in verband met het intensieve verkeer overdag vrijwel niet te doen is.’
De Cock gebaarde voor zich uit.
‘Als zo’n opstopping overdag te lang duurt, wordt steevast de politie gewaarschuwd en ik neem aan, dat de man of vrouw die de klokkenverzameling wegnam, niet het risico heeft willen nemen om bij zijn of haar actie de politie te ontmoeten.’
Vledder knikte.
‘Er is maar één mogelijkheid: het moet ’s nachts zijn gebeurd.’
De Cock krabde zich achter in de nek.
‘Met een dode Nicolaas van Noordeinde in zijn maillot als stille getuige.’
Vledder gniffelde. ‘Een wel heel stille getuige.’
Ineens kwam er beweging in De Cock. De oude rechercheur stak weer de rijbaan over, liep naar het voor hem rechts aangrenzende grachtenpand en belde aan.
Vledder kwam hem na.
Na enkele minuten werd de zware deur opengedaan door een lange, kalende man in een kakikleurige stofjas.
De grijze speurder nam beleefd zijn hoedje af en bracht zijn beminnelijkste glimlach.
‘Mijn naam is De Cock… met ceeooceekaa.’ Hij wees opzij. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van politie, verbonden aan het bureau Warmoesstraat. Wij vroegen ons af of aan dit kantoorpand een conciërge is verbonden.’
De man tikte met zijn wijsvinger op zijn borst.
‘Dat ben ik. Ik ben hier conciërge.’
‘U woont hier ook?’
‘Zeker.’
‘Alleen?’
De man knikte met een droevig gezicht.
‘Mijn vrouw is twee jaar geleden plotseling overleden… hartaanval.’
De Cock liet zijn hoofd even zakken.
‘U bent?’
‘Goovaarts… Guus Goovaarts.’
De Cock strekte zijn linkerarm uit.
‘Kent u uw buren?’
Guus Goovaarts maakte een schuine hoofdbeweging.
‘Hiernaast?’
‘Precies.’
‘Daar woont de heer Van Noordeinde.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Niet meer,’ sprak hij triest. ‘De heer Van Noordeinde is overleden.’
‘Wanneer?’
‘Vermoedelijk afgelopen nacht.’
Het gezicht van Guus Goovaarts versomberde.
‘Och gunst… die Van Noordeinde was zo’n aardige man. Ik maakte wel eens een babbeltje met hem achter in de tuin. Bij het hek. Hij had het altijd over zijn oude klokken.’
De Cock knikte.
‘De heer Van Noordeinde bezat een zeer uitgebreide klokkenverzameling… prachtige antieke exemplaren. Deze uiterst kostbare klokkenverzameling is, zo nemen wij aan, vannacht uit zijn woning verdwenen. Voor het vervoer is vermoedelijk gebruik gemaakt van een vrachtwagen… een flinke vrachtwagen. Onze vraag is of u gisteravond of vannacht voor langere tijd een vrachtwagen voor de deur van de woning van de heer Van Noordeinde heeft zien staan?’
Guus Goovaarts schudde zijn hoofd. Hij duimde over zijn schouder naar binnen. ‘Conciërge zijn in zo’n groot grachtenpand is een slavenbaan. Met mijn vrouw samen ging het nog. Maar alleen… alleen moet je hier de hele dag hard poken om alles goed bij te houden. ’s Avonds ben ik in de regel bekaf… kan dan echt geen pap meer zeggen. Ik lag gisteravond ook al om tien uur in mijn bed.’
De Cock glimlachte.
‘U hebt niets gezien of gehoord?’
Guus Goovaarts schudde opnieuw zijn hoofd. Ineens kwam op zijn lange magere gezicht een peinzende uitdrukking.
‘Er was gisteravond wel iets vreemds.’
De Cock keek hem scherp aan.
‘Iets vreemds?’
Guus Goovaarts knikte.
‘De heer Van Noordeinde had muziek aan… luid, opwindende muziek.’
De Cock stak de rijbaan over. Hij liep naar Vledder, die al naast de Golf op hem stond te wachten. Het begon weer te regenen. De oude rechercheur trok de kraag van zijn regenjas omhoog en drukte zijn hoedje naar voren. Daarna wees hij achter zich. ‘Het belendende perceel aan de andere kant heeft geen conciërge,’ riep hij.
Vledder trok een vies gezicht.
‘Hoe noem je dat huis ernaast?’ vroeg hij niet-begrijpend.
De Cock trok het portier van de Golf open en keek zijn jonge collega over het dak heen aan. ‘Een be-len-dend perceel,’ sprak hij articulerend. ‘Ken je dat woord be-len-dend niet? Heb je nooit verslagen van de plaatselijke brandweer gelezen? Die zorgen er altijd voor dat bij brand de be-len-den-de percelen gespaard blijven.’
Vledder trok zijn schouders op.
‘Stamt zeker uit de Middeleeuwen,’ bromde hij. De jonge rechercheur trok aan zijn kant het portier open. ‘Terug naar de Kit?’
De Cock knikte en stapte in.
‘Het moet nogal harde muziek zijn geweest,’ opperde hij.
‘Hoezo?’
‘Die grachtenpanden zijn niet zo gehorig.’
Vledder draaide zich half om en probeerde de Golf in de verkeersstroom te loodsen.
‘Waarom zou die man niet eens harde muziek draaien?’ vroeg hij achteloos. ‘Wat is daar op tegen?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Niets… zolang de buren er geen last van hebben.’
Vledder reed vanaf de Herengracht na het stoplicht de Raadhuisstraat in. Het was er druk. Een sirene loeide en voor hen uit danste het blauwe zwaailicht van een ambulancewagen. Even later zat het verkeer vast.
Vledder stak in wanhoop zijn armen omhoog.
‘Daar staan we weer.’
De Cock wees naar de voorruit.
‘En verderop ligt waarschijnlijk iemand,’ reageerde hij gelaten. ‘Er sterven jaarlijks veel meer mensen in het verkeer dan door de misdaad.’
Vledder negeerde de opmerking.
‘Toch vreemd,’ sprak hij peinzend, ‘dat ook nu weer die Carry Cornelissen opduikt!’
De Cock knikte traag.
‘Toen Nanette van Noordeinde die naam vanmiddag noemde, moest ik toch even denken aan wat oom Zadok tegen zijn nicht Ellen zei: blijf uit zijn buurt… die jongen deugt niet.’