De Cock bracht zijn handen naar voren en drukte de vingertoppen tegen elkaar. ‘De valse schilderijen die in het huis van Christiaan Cornelissen hangen, zijn door Peter Karstens gemaakt.’
Vledder keek hem met grote ogen aan.
‘In opdracht van wie?’
De Cock maakte een grimas.
‘Een Engelsman… ene Sir Stephen Warwick-Benson.’
Vledder trok een vies gezicht.
‘Kennen we die?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Voor mij nieuw. Ik heb die naam nog nooit eerder horen noemen.’
Vledder boog zich naar voren.
‘Hoe weet je zo zeker, dat de vervalsingen die Peter Karstens van Marc Chagall maakte, dezelfde vervalsingen zijn, die in het huis van wijlen Christiaan Cornelissen hangen?’
De Cock gebaarde voor zich uit.
‘Peter Karstens had van die vreemde Sir Stephen Warwick-Benson… volgens de kunstenaar een Engelsman met een Amerikaans accent… een Frans boek over het werk van Marc Chagall gekregen en daarin waren de schilderijen aangekruist die Peter Karstens voor die Engelsman moest namaken… vervalsen… kopiëren… imiteren… hoe je het ook noemen wil. Ik heb wel niet zo erg veel ervaring met kunst, maar voor zover ik dat kan beoordelen, waren dat dezelfde schilderijen die in het huis van Christiaan Cornelissen hingen. Bovendien is dat gemakkelijk te verifiëren. Peter Karstens geeft aan zijn werkstukken altijd een merkteken mee, zodat hij later zijn eigen vervalsingen kan herkennen. Voor alle zekerheid kunnen wij hem de schilderijen in het huis van wijlen Christiaan Cornelissen laten zien.’
Vledder knikte traag.
‘Sir Stephen Warwick-Benson,’ sprak hij peinzend. De jonge rechercheur proefde de naam op zijn tong. ‘Het klinkt heel indrukwekkend… chic, deftig.’ Hij keek op. Sir voor de doopnaam is toch een Engelse titel?’
De Cock schoof zijn onderlip naar voren.
‘Ik heb mij nooit zo in de Engelse adel verdiept,’ antwoordde hij vaag, ‘maar volgens mij wordt in Engeland die titel verleend aan iemand die zich op een of andere manier voor de samenleving bijzonder verdienstelijk heeft gemaakt.’
Vledder grinnikte.
‘Waarom komt zo’n man uitgerekend naar ons Amsterdam om schilderijen te laten vervalsen… vervalsingen, die later in het huis van een dode Christiaan Cornelissen worden teruggevonden?’ De jonge rechercheur trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Zullen we Scotland Yard vragen of ze daar ene Sir Stephen Warwick-Benson kennen?’
De Cock tuitte zijn lippen.
‘Laten we daar nog even mee wachten,’ sprak hij afwijzend. ‘Mogelijk is die naam vals… een verzinsel van een of andere oplichter… misschien heeft iemand zich wel ten onrechte de fraaie titel van Sir aangemeten. Zolang ik daarover geen volledige zekerheid heb, voel ik er weinig voor om onze vrienden van Scotland Yard met een hoop werk op te zadelen.’ De grijze speurder strekte zijn wijsvinger naar Vledder uit. ‘Probeer Ellen van Zoelen en Wladimir Wiardibotjov te bereiken en vraag of ze zich vanmorgen nog op het hoofdbureau van politie bij de tekenaar van de Herkenningsdienst willen vervoegen.’
De jonge rechercheur keek hem verrast aan.
‘Waarom?’
De Cock trok zijn gezicht strak.
‘Zij zijn de enige twee nog in leven, die wij kennen, die hem ooit hebben ontmoet… Ellen van Zoelen op het station in Utrecht en Wladimir Wiardibotjov ten huize van haar oom Zadok… Ik wil een compositiefoto van die duistere Carry Cornelissen.’
Ze liepen vanuit de Warmoesstraat via de Oudebrugsteeg naar de Nieuwendijk. De hemel was zwaar bewolkt, maar het regende niet. De Cock schoof zijn oude hoedje iets naar achteren en blikte opzij.
‘Gaan ze?’
Vledder knikte.
‘Ik kreeg ze gelukkig gauw te pakken. Ellen van Zoelen en Wladimir Wiardibotjov hebben mij beloofd, dat zij vanmorgen nog naar het hoofdbureau van politie aan de Elandsgracht zouden gaan. Ik heb ook de luitjes van de Herkenningsdienst gezegd dat zij moeten komen en wat de bedoeling was.’
‘Mooi.’
Vledder keek hem van terzijde niet-begrijpend aan.
‘Wat wil je met zo’n compositiefoto?’
De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus.
‘Denk eens goed na… Wat zei Wladimir Wiardibotjov van de man, die door zijn oom Zadok heel familiaar Carry werd genoemd?’
Vledder trok zijn schouders op.
‘Ik weet niet wat je bedoelt.’
De Cock grijnsde.
‘Wladimir zei dat die Carry een zwak Amerikaans accent had.’ Hij zweeg even voor het effect. ‘En wat was volgens Peter Karstens die Sir Stephen Warwick-Benson, die schilderijen van Marc Chagall bij hem bestelde? Een Engelsman met een Amerikaans accent.’
De mond van Vledder viel open.
‘Jij vermoedt dat Sir Stephen Warwick-Benson en Carry Cornelissen een en dezelfde persoon zijn… dat Carry Cornelissen zich bij Peter Karstens als Sir Stephen Warwick-Benson heeft gepresenteerd.’
De Cock knikte.
‘En om dat vast te stellen, heb ik een compositiefoto nodig. Begrijp je, die laat ik dan aan mijn vriend Peter Karstens zien. En als mijn vermoeden juist is, dan denk ik er toch hard over om officieel de opsporing van Carry Cornelissen te verzoeken.’
‘Als verdacht van…?’
De Cock gebaarde voor zich uit.
‘Diefstal van een kostbare verzameling echte Marc Chagalls.’
‘Ten nadele van…’
‘Neef Christiaan… de erfgenaam. Ik ga er nog steeds van uit, dat de vervalsingen pas na de dood van de oude heer Cornelissen voor de echte schilderijen zijn verruild.’
Vledder keek hem vragend aan.
‘Zijn we er dan?’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Je bedoelt,’ sprak hij ongelovig, ‘dat na een eventuele arrestatie van Carry Cornelissen de gehele affaire is opgelost?’
‘Ja.’
De grijze speurder schudde resoluut zijn hoofd.
‘We missen dan nog de antieke zilververzameling van Zadok van Zoelen en de klokken, horloges en pendules van Nicolaas van Noordeinde.’ De oude rechercheur zuchtte diep. ‘Bovendien hebben we dan nog lang geen oplossing voor het mysterie van de dode mannen in hun mallotige maillots.’
Vledder grinnikte.
‘Tenzij die Carry Cornelissen ook daar de hand in heeft.’
Het gezicht van De Cock versomberde.
‘In feite hangt alles af van onze prognose, dat Carry Cornelissen en Sir Stephen Warwick-Benson identieke personen zijn. Er lopen in ons criminele wereldje genoeg mensen rond met een Amerikaans accent. Bovendien is zo’n accent gemakkelijk te imiteren.’
Vledder gebaarde achteloos.
‘Laten we eerst de resultaten van die compositiefoto afwachten,’ sprak hij gelaten. ‘Verder speculeren heeft geen zin. Als Ellen en Wladimir inderdaad vanmorgen naar de Herkenningsdienst komen, dan kunnen we die foto vanmiddag al in ons bezit hebben.’
Ze staken de rijbaan van de Martelaarsgracht over en liepen aan het einde van de Nieuwendijk naar de Haarlemmerstraat. Het begon zachtjes te regenen… een fijne motregen, die op de huid bleef kleven. De Cock schoof zijn hoedje weer naar voren en zette de kraag van zijn regenjas op. De mogelijkheid dat Carry Cornelissen de opdrachtgever van Peter Karstens was geweest, liet hem niet los.
‘Sir Stephen Warwick-Benson… waarom zo’n imponerende naam?’ dacht hij hardop. ‘Een naam, die hij blijkbaar vaker gebruikt, want hij had die op een visitekaartje laten drukken.’
‘Heb je dat visitekaartje gezien?’
De Cock knikte.
‘Peter Karstens wilde er geen afstand van doen, anders had ik het meegenomen. Maar ik heb het bekeken. Er stond verder niets op. Geen adres, geen telefoonnummer… alleen die naam.’
Op de Haarlemmerstraat, bij het voormalige gebouw van de Westindische Compagnie, liepen ze links naar de Herenmarkt en slenterden vandaar rechts de Brouwersgracht op. Bij de Korte Prinsengracht namen ze de brug naar de oneven zijde.